Wonderlijk hoor. Wie leest over fotograferen in de negentiende eeuw weet van het gesjouw en het gesleep. Van de zware camera’s, de statieven, de chemicaliën en de glasplaten die – liefst heel – naar de te fotograferen plek moesten worden gebracht. Iemand als Francis Frith, een Engelse ontdekkingsreiziger en fotograaf, zeulde op reis door het bloedhete Midden-Oosten al snel honderden kilo’s aan materiaal met zich mee, waaronder een tent die dienst deed als donkere kamer en waarin hij zijn glasplaten bewerkte met een collodiumoplossing. Hoeft allemaal niet meer in deze tijd van lichtgewicht fototoestellen, aluminium statieven en geheugenkaartjes zo klein als gummetjes. En wat doet de Zweedse fotograaf Johan Österholm?
Die neemt eerst de oude glasnegatieven van zijn grootvader, met daarop opnamen van de maan, mee naar de donkerste plekken die hij kan bedenken: langs de kust, op het platteland, daar waar geen lichtvervuiling is. Hij legt de glasnegatieven op polaroidpapier en laat het licht van de maan de foto’s ontwikkelen. Sloopt vervolgens de glazen ramen uit plantenkassen rond het Italiaanse Comomeer, sjouwt die platen in een rugzak mee naar Zweden, smeert ze in met lichtgevoelig materiaal en stelt ze bloot aan het maanlicht. Bouwt met de ontwikkelde platen weer een halve kas, een soort bushokje van gematerialiseerde maneschijn: Structure for Moon Plates and Moon Shards.

Johan Österholm: Structure for Moon Plates and Moon Shards
Wonderlijk dus. Vanaf haar ontstaan halverwege de negentiende eeuw heeft de fotografie zich in sneltreinvaart ontwikkeld tot een medium dat door zoveel mogelijk mensen op een zo makkelijk mogelijke manier kan worden toegepast. En nu het eindelijk zover is dat iedereen binnen drie seconden een onderwateropname kan maken met een GoPro, zijn er dus fotografen die zeggen: ‘Nah, ik doe liever een Francis Frith-je.’
Österholm is niet de enige op de tentoonstelling Back to the Future – The 19th Century in the 21st Century in Foam, Amsterdam. Er zijn er meer die in dit digitale tijdperk fotograferen met een vergelijkbare experimenteerdrang en gebruikmakend van min of meer dezelfde materialen en ingewikkelde technieken als hun 19de-eeuwse collega’s. Zo maakt de Amerikaan Sam Falls met behulp van verzadigde pigmenten en het weer (zonlicht, regen, wind) een soort fotogrammen (beelden die worden gemaakt zonder camera, door voorwerpen op lichtgevoelig papier te leggen en het licht zijn werk te laten doen, ontdekt in de 19de eeuw) van bladeren en bloemen. Tentoonstellingsmaker Kim Knoppers verzamelde, in samenwerking met fotografieplatform C/O Berlin uit Berlijn, zowel een aantal hedendaagse fotografen als hun collega’s van meer dan honderd jaar geleden en hing ze dwars door elkaar. Vandaar dat het werk van Falls in Foam wordt geflankeerd door dat van Anna Atkins en een anonieme fotograaf, die beiden halverwege de 19de eeuw uitblonken in het maken van fotogrammen, de een van gedroogde zeewieren, de ander van een varenblad.

Sam Falls
Die combinatie is verrassend fris, al is aandacht voor de beginjaren van de fotografie niet nieuw. Nog geen jaar geleden presenteerde het Amsterdamse Rijksmuseum de expositie New Realities, over de veelzijdigheid van het jonge medium in de 19de eeuw en de nieuwe vergezichten die het bood. Maar dat hedendaagse werk pal naast die oude voorbeelden – dat was nog niet eerder gebeurd. Het grote verschil tussen foto’s uit de 19de eeuw en foto’s van nu is, zoals New Realities vorig jaar benadrukte, dat die oude fotografie, hoe mooi ook, vooraleerst gebruíksfotografie was. Een handig hulpmiddel voor de wetenschap, schilderkunst, reclame, criminologie, het toerisme, disciplines die stuk voor stuk grote ontwikkelingen doormaakten. Pas aan het begin van de 20ste eeuw werd fotografie ook een artistiek medium. Van dat verschil is men zich bij Foam bewust. Niettemin vallen er een hoop significante fotohistorische en poëtische parallellen tussen de twee tijdperken te trekken, overigens zonder dat de fotografie van nu gemakzuchtig leunt op die uit de begindagen. De liefde voor het experiment en het gebruik van bijzondere materialen is vergelijkbaar, maar taal en techniek zijn van nu (en de toekomst). In de 19de eeuw reflecteerden fotografen nog niet op het medium zelf, in elk geval niet zoals dat nu gebeurt, en waren computers en digitale hulpmiddelen nog ver weg.

Installatie van Thomas Hauser op Back to the Future, Foam

Thomas Hauser
Back to the Future wordt in vijf hoofdstukken gepresenteerd, die op zeker moment ook weer allemaal in elkaar grijpen (maar laat de bezoeker die verschillende lagen vooral zelf ontdekken). ‘Sensing Time’ gaat bijvoorbeeld over de link tussen archeologie en fotografie, en de manier waarop foto’s het fenomeen tijd proberen vast te leggen. En in ‘Transforming Matter’ werden werken samengebracht die iets vertellen over de ontastbaarheid van de fotografie (want ja, wat ‘vang’ je nu eigenlijk: een voorstelling van licht?) en hoe die met behulp van chemicaliën en papier te vertalen is naar iets concreets. Zie hier de eerdergenoemde fotogrammen, maar bijvoorbeeld ook een drieluik van de Duitse Sylvia Ballhause. Die zoomde in op drie daguerreotypieën (heel vroege, niet reproduceerbare foto’s, waarbij gebruik wordt gemaakt van een verzilverde koperen plaat) uit 1839 van Louis Daguerre, een van de Franse uitvinders van de fotografie. Zóver, dat de oorspronkelijke voorstelling verdween en je alleen nog het geoxideerde oppervlak van de kwetsbare koperen platen ziet, vol vlekken en krassen. Je wordt er bijkans filosofisch van. Want wat ís dat nu ook helemaal, zo’n onbeweeglijke afbeelding van de werkelijkheid, en met welk materiaal krijg je die werkelijkheid het best te pakken? En hoe bepalend is dat materiaal (koper, papier, textiel, steen) voor de betekenis van de afbeelding?

Jaya Pelupessy & Felix van Dam
Op talloze momenten in de tentoonstelling wordt de bezoeker herinnerd aan het wezen en de waarachtigheid van een foto. Jaya Pelupessy en Felix van Dam bijvoorbeeld wijzen erop, even heel simpel gezegd, dat een kleurenfoto wordt opgebouwd uit rood, blauw en geel. In ‘Catching Light’, over het vangen van hemellichamen, wordt het werk van de 19de-eeuwse Schotse uitvinder James Nasmyth gepresenteerd: een foto van het maanoppervlak. Althans: het oppervlak van een natuurgetrouw gipsmodel dat Nasmyth, bij gebrek aan geschikte apparatuur, had gemaakt na bestudering van de maan door een telescoop, en waarvan de foto’s gek genoeg door wetenschappers uit die tijd toch als foto’s van de echte maan werden beschouwd.

James Nasmyth
Het is jammer dat die oude gipsen modellen niet naast de foto liggen. Ze zouden een mooi beeldrijm vormen met een paar hedendaagse voorwerpen op Back to the Future, voorwerpen waarvan je je kunt afvragen wat die op een fototentoonstelling doen en die tegelijkertijd inhoudelijk onlosmakelijk met de fotografie verbonden zijn. Zo loop je in de zaal over fotografie en archeologie ineens tegen vitrines met archeologische voorwerpen aan. Het is een installatie van de Nederlandse fotograaf Simon van Til, die hoort bij zijn foto’s aan de muur: een efemere zwart-wit serie van archeologische voorwerpen uit Peru die bijna opgaan in hun zwarte achtergrond. Door de aanwezigheid van de tastbare voorwerpen lijken de gefotografeerde artefacten extra onstoffelijk in plaats van echt.
Er lopen dus, afgaand op deze tentoonstelling, een hoop lijntjes tussen de fotografie van nu en die van de 19de eeuw. De grote vraag is natuurlijk: hoe komt dat? Waarom grijpen hedendaagse fotografen zo graag terug op oude technieken en materialen? Waarom sjouwen ze met glasplaten, leggen ze hun werk in regen of maanlicht, experimenteren ze met 3-D renderings tot niemand hun ingewikkelde werkproces nog kan navertellen, zoals in het geval van de Griek Spiros Hadjidjanos?

Werk van Spiros Hadjidjanos, geïnspireerd op 19de-eeuwse plantenfoto’s van Karl Blossfeldt

Spiros Hadjidjanos

Karl Blossfeldt, die Arbeitscollagen
In het introducerende essay in het dubbeldikke Foam Magazine worden een paar verklaringen geopperd. Daarvan ligt deze het meest voor de hand: juist door de extreme democratisering van de fotografie ontstaat de drang om werk te maken dat anders is en uniek. Een foto stelt in deze gedigitaliseerde tijd niet veel meer voor; een beeld kan binnen een paar minuten worden gemaakt, aangepast, gedeeld en gereproduceerd. Het is fastfoodfotografie of, zoals in het essay staat geschreven: ‘fotografische hyperinflatie’. Niet zo gek dat daar tegenover de behoefte aan bedachtzamer beelden ontstond, aan foto’s die niet slechts als virtuele nomaden van beeldscherm tot beeldscherm trekken, maar die tastbaar zijn, en het wezenlijke resultaat van trial & error.
Dat alles, zowel de technieken als de bijbehorende onderzoekende houding, vind je bij de pionierende fotografen van de 19de eeuw. Laat Johan Österholm en zijn collega’s dus maar experimenteren, sjouwen en bouwen. Ze slepen de fotografie zo de toekomst in.
Back to the Future – The 19th Century in the 21st Century. T/m 28 maart in Foam, Amsterdam.
Dit stuk verscheen op 24 januari 2018 in de Volkskrant.

Matthew Brandt: Stepping Stone Falls (2016) uit de serie Waterfalls
Soms levert vervuiling mooie beelden op. Dat is het verwarrende aan dit kleurrijke drieluik van de Amerikaanse kunstenaar Matthew Brandt. Stepping Stone Falls gaat over het vervuilde drinkwater van de Flint River in Michigan, de Verenigde Staten, resultaat van politiek wanbeleid met een fikse loodvergiftiging als gevolg. Brandt fotografeerde de Flint River Dam en liet grote kleurentransparanten van zijn foto maken. Vervolgens liet hij het giftige Flintwater de afbeeldingen grotendeels wegspoelen, waardoor abstracte, vlekkerige taferelen ontstonden. In Back to the Future wordt het werk van Brandt gepresenteerd met andere, oude en nieuwe, voorbeelden van fotografie die de sporen van de mens in het landschap vastlegt. Het is een genre dat in de 19de eeuw ontstond, toen de industrialisatie en de aanleg van treinrails onze vergezichten blijvend veranderden.