De sinjeur van de stad. Boek over de vroege jaren van Ed van der Elsken

Onlangs verscheen Early Ed. Ed van der Elsken, de pioniersjaren, een mooi boek over de jonge jaren van de fotograaf die ik vooral ken als een soort macho. Nooit zo bij stilgestaan dat die ook ooit ergens begon, zoekend, onzeker, twijfelend. Kunsthistoricus Edwin van Onna deed jarenlang onderzoek naar die ‘early Ed’, naar de periode dat de jonge fotograaf ondergedoken zat op een boerderij in Bergeijk, naar zijn vriendschap met de familie Wijnen, naar zijn werkzaamheden voor Weverij De Ploeg, PTT en Pastoe, zijn eerste verblijf in Parijs. Het boek is het resultaat van die grondige zoektocht, die zich volgens Van Onna ‘als een opkomende wervelstorm’ voltrok. Het werd vormgegeven door zijn dochter, Louisiana van Onna (en die naam kende ik nog van de KABK in Den Haag, waar ze afstudeerde als fotograaf met Here we weigh more, there we jump higher, een project over zwaartekracht). Ze vroegen mij om het voorwoord te schrijven. Dat deed ik graag.

© Fred Vijver: Ed van der Elsken in 1977

Er bestaat een foto van Ed van der Elsken uit 1977 (gemaakt door Fred Vijver), waarop hij eruitziet als een kruising tussen een Hollywood-oorlogsheld en de Griekse god Poseidon. De fotograaf – volle baard, zongebruind – is op die foto rond de vijftig. Hij staat in zijn Austin ‘Mini Moke’, de open stadsjeep waarmee hij in 1983 ’s ochtends vroeg door de straten van zomers Amsterdam zou rijden om het beroemde intro van zijn film My Amsterdam op te nemen. Hij heeft de auto voor het Paleis op de Dam geparkeerd. Het is warm, zijn armen zijn bloot en imposant. Onder zijn borstelwenkbrauwen is de blik schalks, licht spottend. Er hangen drie camera’s om zijn nek, het toestel met de langste lens bungelt suggestief tussen zijn benen.

Lang was dit mijn beeld van Ed van der Elsken. Stoer, zelfverzekerd, uitdagend. De sinjeur van de stad, de chroniqueur van het lieflijke én het lelijke leven, de man die dwars door de camera heen flirtte met langbenige, kortgerokte meisjes, bouwer van een robuust en onbetwistbaar helder oeuvre. Alsof-ie zo uit de zee was opgerezen, met apparatuur en attitude en al. Ik stond er eigenlijk nooit bij stil dat hij ook ergens vandáán kwam. Dat er een tijd moet zijn geweest voordat dat invloedrijke oeuvre van de grond kwam, een tijd van gehannes en mislukkingen, van jeugdige overmoed en onzekerheid en het trage besef dat er überhaupt iets op te bouwen viel.

Ook uit die tijd bestaat een foto. Hij staat in dit boek, dat de titel Early Ed meekreeg en gaat over de jaren des onderscheids van Ed van der Elsken. Met andere woorden: de periode voordat Ed van der Elsken ‘Ed van der Elsken’ werd. Het is een portret van de fotograaf als jonge twintiger, twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog gemaakt door zijn vriend Jaap Kaal in Wormerveer. Van der Elsken, destijds student aan de Nederlandse Fotovakschool in Den Haag, zit aan tafel, gekleed in een corduroy jasje (dat, zo las ik, leuk detail, oranje was). Hij morrelt in opperste concentratie aan een camera – waarschijnlijk de oude 9 x 12 platencamera van zijn vader – en lijkt zich niet bewust van Kaal. Op zijn hoofd een bos blonde krullen als eierdons.

Dit is het moment waarop alles nog moet beginnen: de eerste stappen als professioneel fotograaf, de commerciële opdrachten voor Weverij De Ploeg en later voor Pastoe, het eindeloze zwalken door Amsterdam en Parijs, niet wetend of hij nu meer gefascineerd was door de glitter & glamour of juist door de tragiek en de zelfkant van het naoorlogse leven. Hier nog niet de ruggensteun van een breed repertoire met een eenduidig verhaal. Hier nog niet de zelfverzekerdheid van dertig jaar later, die je ook best een beetje blasé zou mogen noemen, met die overdreven bungelende camera’s en die blik van wie-doet-me-wat. Eerder spreekt uit het portret van ‘early Ed’ een soort verwarrende begeerte: waarom die camera hem nu precies zo biologeert, kan hij nog niet goed onder woorden brengen, maar hij wil iets met dat ding, hij moet iets met dat ding.

Gretigheid. Dat is het.

In Parijs is een feest (oorspronkelijke titel: A Moveable Feast, 1964) kijkt Ernest Hemingway terug op de periode dat hij als jonge, arme schrijver met zijn vrouw Hadley in Parijs woonde. Het waren de jaren vlak na de Eerste Wereldoorlog, de stad bruiste en Hemingway zwierf hele dagen zonder een cent op zak door de straten van het vijfde arrondissement. Hij had doorlopend honger, het was een geliefd gespreksonderwerp van hem en Hadley.

‘Terwijl we daar stonden, vroeg ik me af of we op de brug wel echt honger hadden gehad. Ik vroeg het aan mijn vrouw en ze zei: ‘Ik weet het niet, Tatie. Er zijn zoveel soorten honger. In de lente zijn er meer. Maar dat is nu voorbij. Herinnering is honger.’’ Nadat ze hebben gegeten in een restaurant, een exorbitante luxe, blijft het hongergevoel aan Hemingway knagen. ‘Het was er toen we de kamer binnenkwamen en nadat we naar bed waren gegaan en in het donker de liefde hadden bedreven, was het er nog steeds.’[1]

Op mij is deze passage altijd overgekomen als de perfecte uiteenzetting van jeugdigheid: niet weten of dat wat je voelt nu echte eetlust is of een verlangen naar de start van het leven, het moment waarop de grote dingen gaan gebeuren, zonder dat je kunt omschrijven hoe die eruitzien, zonder dat je zelfs maar in staat bent om die grote dingen te herkennen. Pas later, terugkijkend, zie je: het was dat verlangen, het was die gretigheid naar het begin.

Ik zie het terug in het portret van de jonge Ed van der Elsken, die hier nog niet weet dat hij de rest van zijn leven door de lens van een camera zal kijken, maar het wellicht al wel voorvoelt. Ik lees het terug in dit boek, dat de periode tussen 1944 en 1956 beschrijft, waarin veel gebeurde en niets een doorslaggevende betekenis had, omdat er nog niet van een afstand op kon worden teruggeblikt en gereflecteerd.

Achteraf, ja achteraf, kunnen we beweren dat de dingen gebeurden omdat ze moesten gebeuren. Dat ze in dienst staan van een groter verhaal: het feit dat Van der Elsken zakte voor de Fotovakschool, voor zichzelf begon, naar Parijs vertrok, de Hongaarse Ata Kando ontmoette in het fotolaboratorium van Magnum, en kennismaakte met de befaamde fotograaf en tentoonstellingsmaker Edward Steichen. Het is alsof ze deel uitmaakten van een plan, een geschiedenis zonder omwegen en dwalingen, een rechtstreekse weg naar succes en met een zelfverzekerde blik in je Mini Moke staan.

Dat het ooit anders begon – schutterig, stuurs, haperend – is een open deur (zo verloopt immers elk begin), maar wordt ook vaak gemakshalve vergeten. Dit boek gaat over het begin van Ed van der Elsken, dat loopt vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot het moment dat zijn beroemde fotoroman Een Liefdesgeschiedenis in Saint Germain des Prés uitkwam, het begin van weer een nieuwe periode. Ik ben blij dat ik het las. In mijn hoofd schoven twee foto’s over elkaar tot ze één beeld vormden.


[1] De Nederlandse vertaling is van Arie Storm.

Early Ed. Ed van der Elsken, de pioniersjaren werd uitgegeven bij Lecturis.

Plaats een reactie