Guljannat mist haar moeder. Vijf jaar geleden zagen ze elkaar voor het laatst, vlak voordat Guljannat (de laatste a spreek je uit als è) met haar twee zoons naar Nederland vluchtte om hun toekomst veilig te stellen. Haar moeder wist van niets. Haar zus en twee broers wisten van niets. Zelfs haar jongens, destijds vijf en vijftien jaar oud, dachten dat ze op vakantie naar Maleisië gingen. Hun tassen zaten vol met sport- en vrijetijdskleding. De rest lieten ze achter in hun huis in Ürümqi, de hoofdstad van Sinkiang, een autonome provincie in het noordwesten van China, waar een islamitische minderheid, afstammend van de Turken, al jaren gewelddadig door de Chinese overheid wordt onderdrukt.
De rest – dat hield in: hun vader, Guljannats echtgenoot, die pas anderhalf jaar later naar Nederland zou komen. Dat betekende ook een vaste baan bij een groot Chinees busbedrijf, twintig jaar pensioengeld, een fijn huis, goede herinneringen, vrienden. En tot de rest behoorde eveneens haar moeder, die inmiddels 69 is, wat daar geldt als een aanzienlijke leeftijd.
Vandaar dat Guljannat Abdukiyim (44), een kleine Oeigoerse vrouw met halflang zwart haar en gekleed in een jurk van handgeweven kleurrijke zijde, nu zachtjes zit te snikken in de woonkamer van haar huis in Heemstede. De Nederlandse taal speelt haar na jaren ploeteren op examens nog altijd danig parten, maar haar verdriet is woordenloos en pijnlijk verstaanbaar. Buiten is het Hollands grijs, binnen herinnert alles aan haar vaderland: het behang met glimmertjes, de witkanten gordijnen, de goudkleurige klok aan de muur en de twee prachtige hoofdkapjes eronder, de pluizige theemuts die doet denken aan een langharig konijn, de lage tafel die volstaat met gulle schalen walnoten, gele rozijnen, piepkleine vijgen en dadels.

Guljannat Abdukiyim Foto © Zahra Reijs

Foto © Zahra Reijs
Behalve de beige bank en zitstoelen, die Guljannat onlangs kreeg uit de nalatenschap van een overleden Nederlandse buurvrouw, werden de meeste spullen opgestuurd door haar moeder en haar zus, nadat ze hadden gehoord dat Guljannat en haar kinderen veilig in Nederland zaten. Op de eettafel, bedekt met een geborduurd bloemenkleed onder een stuk doorzichtig plastic, liggen alvast drie jurken klaar: een wijnrode, een suikertaartroze en een zeegroenblauwe. Stuk voor stuk handgemaakt en rijkelijk versierd met glanzende kraaltjes, zijden bloemetjes en bewerkte tule, alle drie persoonlijk uitgezocht en naar Nederland verstuurd door de moeder van Guljannat.
‘Ik zeg tegen mijn moeder: Doe dat nou niet!’, vertelt Guljannat, en ze glimlacht gelukkig alweer. Hoewel Oeigoerse vrouwen bijna allemaal dagelijks dit soort jurken aanhebben, draagt zij ze hier zelden. Kijk maar, de kaartjes hangen er nog aan. ‘In mijn land zijn mooie jurken normaal. Maar als ik hier zo’n jurk aantrek naar mijn werk, vraagt iedereen: Guljannat, ben je jarig?’, giechelt ze. Bovendien woont ze nu in Nederland en dat betekent: fietsen, door weer en wind. Dat gaat beter in een broek. Toch zijn de kledingstukken haar oneindig dierbaar. Thuis loopt ze er soms in rond en ze staat er regelmatig naar te kijken. Ze zijn een rechtstreeks lijntje met haar moeder.
‘Je moet niet tegen haar zeggen dat zij die jurken niet moet kopen’, heeft haar zus al een paar keer door de telefoon gezegd. Want hun moeder mist Guljannat ook verschrikkelijk en ze uit dat door mooie dingen voor haar dochter te kopen. ‘Zij wordt daar gelukkig van’, zegt Guljannat. ‘En ik raak de kleren aan en dan denk ik aan haar.’
Ze is blij met de verkleedpartij voor de foto. Op haar zwarte laklaarsjes rent ze stralend de trap op en af, waarbij ze niet vergeet te vragen of het bezoek nog meer thee wil. Razendsnel verruilt ze de ene jurk voor andere, zet een felgekleurd zijden kapje op haar achterhoofd en legt ondertussen in haar geheel eigen versie van het Nederlands uit dat Oeigoerse vrouwen zo’n hoofddeksel doorgaans dragen met lang haar, waarin veertig vlechtjes zitten. In de kleine dorpen in Sinkiang dragen ze dit nog, vertelt ze, maar in de hoofdstad is het verboden, behalve tijdens Oeigoerse feestdagen of een bruiloft. Net als de hoofddoek, die alleen nog mag worden gedragen door oudere vrouwen, zoals haar moeder. ‘Dat wordt gecontroleerd door de politie.’
Ze haalt een fotoalbum tevoorschijn en wijst. Daar zien we haar moeder, de witte hoofddoek losjes onder de kin geknoopt; daar zijn haar schoonouders, inmiddels overleden, net als haar eigen vader. En dit is zijzelf op haar trouwdag, een 22-jarige van adembenemende schoonheid, gehuld in een witte trouwjurk, die aan alle kanten glanst en poft en swingt. Er is een foto van haar in een strakke broek, amper achttien jaar oud, en een andere, waarop ze definitief de status van filmster bereikt in een fuchsiaroze japon en met sierlijk opgestoken haar. ‘Vroeger liep ik altijd op hakken’, zegt ze. ‘Hier doe ik dat eigenlijk nooit meer.’

Guljannat Abdukiyim Foto © Zahra Reijs
Maar zie, even later komt ze de trap af in een witte tuniek en een glimmende zwarte broek, de blote voeten gestoken in sierlijke beige pumps met open tenen. De geborduurde bloemen op de tuniek zijn ook typisch Oeigoers, zegt ze, net als de kleurrijke jurk die ze droeg aan het begin van het gesprek. Beide komen voort uit een eeuwenoude zijdetraditie, die geweven stoffen voortbrengt, Atlas genaamd, waarvan de scherpe geometrische patronen doen denken aan Indonesische Ikat. Guljannat poseert geduldig, grapt en lacht, laat haar spierballen zien aan de fotograaf.

Guljannat Abdukiyim Foto © Zahra Reijs
‘Ik ben hier blij’, zegt ze. Ze is niet bang meer. Ze heeft een baan en daardoor genoeg geld om haar gezin te onderhouden. Ze heeft lieve collega’s, aardige buren. Het gaat goed met haar zoons. En overmorgen zal haar moeder in Ürümqi geopereerd worden aan haar ogen, waarna de oude vrouw hopelijk voor drie maanden naar Nederland zal kunnen komen. Guljannat kan niet wachten. Toch dobbert het verdriet altijd aan de oppervlakte. Het bespringt haar wanneer ze niets omhanden heeft, wanneer ze klaar is met werken, koken, schoonmaken en studeren. Wanneer ze voor haar klerenkast staat en haar handen laat gaan langs de zijden jurken van haar moeder.
Ze staat erop dat we een boterham met kaas eten. Daarna moet ze gaan, op de fiets. Zo dadelijk loopt Guljannat naar boven om haar jurken op te bergen en een broek aan te trekken.
Met dank aan Jolien de Rooij-Mulder
Gepubliceerd op 21 oktober 2015 in de Volkskrant.