Halverwege het gesprek komt de vijftienjarige zoon van Stef Visjager (46) de kamer in. Wat we aan het doen zijn. ‘Ik word geïnterviewd over mijn niet-modebewustzijn’, zegt Stef Visjager. Zoon is even stil.
‘Serieus?’, vraagt hij dan.
‘Serieus’, zegt zijn moeder. Hij maakt rechtsomkeert.
Visjager grinnikt. Zo. Over een stoel hangt haar lange groene jas met de rode bloemetjes en de bruine bontkraag, de jas waarvan ze de jacquard geweven stof ooit in Valencia kocht. Tijdens het naaien sloeg de vertwijfeling toe: was dit niet gewoon een sofa in plaats van een kledingstuk? Maar ze zette door en toen de jas af was, paste hij haar als een handschoen. ‘Kijk’ – en ja, nog steeds: mouwen, taille, kraag, alles sluit onberispelijk aan. Alsof hij speciaal voor haar is gemaakt, een opmerking die ze vaak hoort en die in dit geval nog waar is ook.
Het is een jas om trots op te zijn, alleen – dat waren Visjagers twee kinderen destijds niet. Hun moeder doet overtuigend na hoe ze ‘Aaaah please, mam, niet díe’ riepen, wanneer ze in haar sofajas klaarstond om hen naar school te brengen. Of ze niet net zo gekleed kon gaan als de moeder van een klasgenootje, die droeg tenminste hetzelfde als haar hippe dochter. Zie daar Visjagers glunderende gezicht, nu ze met jas en al in de krant komt. Zie je wel.
Al twintig jaar zit Stef Visjager, radiomaker uit Amsterdam, op naailes. Maar pas sinds een jaar of vijf, nu de meeste mensen niet langer ‘in hoongelach uitbarsten’, durft ze ervoor uit te komen. En dat terwijl ze regelmatig nachten ligt te kauwen op vragen als ‘Hoe moet dat met dat kraagje?’ en ‘Is die bloemenprint niet te tuttig?’, en ze laatst werd bestolen op de Noordermarkt, starend naar stoffen waarvoor ze nieuwe bestemmingen stond te bedenken, een broek, een bloes, of toch weer een jas – dahag! portemonnee.
‘O maar dat begrijp ik heel goed’, had iemand op naailes naderhand troostend gezegd. ‘Want als wij mooie stoffen zien, zijn we gewoon machteloos.’ En zo is het. In haar kledingkast hangen de stoffen vruchten van twee decennia spelden, stikken, zomen, lokken, biezen, uithalen en weer opnieuw beginnen. Een Chanel-achtig deux-pièces van los geweven linnen zijde (‘dramátisch; als je iets loshaalt, rafelt het aan alle kanten’). Een rode jurk met witte stippen. Een stuk of wat bloemetjesbloezen, deels gebaseerd op een witte bloes van Agnès B. die ze ooit kocht van haar eerste salaris en deels een verbeterde versie daarvan, met meer taille en betere coupnaden.
En het jasje van bruin ribfluweel – ze houdt het even voor. Ach, dat jasje met zijn voering van groene zij, geschikt voor lange wandelingen over het Britse platteland: anderhalf jaar op gebuffeld en met één ‘hmmm’ van haar modebewuste echtgenoot afgekeurd. Niet stoer genoeg. Lang niet zo stoer althans als het dure leren jack dat hij voor haar kocht tijdens de Londen Design Week en waar tot Visjagers onuitsprekelijke ergernis meteen al een drukknoop vanaf viel.
Want dat is het dus vooral, waarom ze de dingen het liefst zelf maakt. Niet omdat ze wil opvallen of eigenlijk niet goed stil kan zitten. En ook niet eens omdat ze zo’n hekel heeft aan struinen door overvolle confectiewinkels met harde muziek en teveel kleding die werd gemaakt in lagelonenlanden.
Nee, het is vanwege de bellen en de blazen, dat Stef Visjager liever zelf de touwtjes van haar kledingstukken in handen houdt. Het zijn de trekkende kragen, de opbollende ruggen, de springende knopen, de lelijke afhechtingen en al die andere onvolkomenheden in confectiekleding, die maken dat ze steeds weer plaatsneemt achter haar naaitafel en tijdens de les met engelengeduld wacht op de suggesties van lerares Hansje Oerlemans, die ‘weet dat wanneer de stof híer trekt, je dan dáár iets moet verstellen’.
O, ze staat er nog weleens, in zo’n tl-verlicht pashokje, waar ze zich met moeite in een strakke broek wurmt. Maar het klopt nooit. ‘Zegt zo’n meisje: ‘Het staat goed, hoor!’ Hoe bedoel je, denk ik dan. Híer zit een blaas, dáár zit een bel, de binnenbeennaad zit scheef, de rits hangt half open, het is lelijk gelokt. Het zit helemáál niet.’
De liefdeloosheid waarmee veel kleding in elkaar wordt geflanst, stuit Visjager tegen de borst. Het gemak waarmee mooi gemaakte spullen worden weggedaan trouwens ook. In haar kast bevinden zich behalve haar eigen creaties ook twee meer dan twintig jaar oude pakken van de Nederlandse couturier Frank Govers. En een roze operajurk, een wolk van tule en kant en glans. Die heeft ze ooit ‘voor niets’ gekocht toen de Nederlandse Opera oude theaterkostuums wegdeed wegens ruimtegebrek.
‘Het was een veldslag’, vertelt Visjager. ‘Er waren theaterkostuumverhuurbedrijven die karren vol laadden. Ik dacht: Dit kan niet! Ik weet hoeveel werk hierin zit. Het deed absoluut geen eer aan de makers van die jurken.’ Ze droeg haar prinsessenjapon ooit naar het Boekenbal en vertelde aan iedereen die vroeg waar ze hem vandaan had een ander verhaal, als om het roze gevaarte een nieuw verleden mee te geven.
Modieus – ze is het naar eigen zeggen nooit geweest, ook niet vroeger, toen ze felle rokken droeg en ‘slordige’ zelfgemaakte broeken die van losse naden en veiligheidsspelden aan elkaar hingen. ‘Ik zou het zo vermoeiend vinden om elk seizoen weer met de mode mee te moeten. En ik begrijp het ook niet: je vindt iets mooi of niet. Dat verandert toch niet?’
Haar kleding moet tijdloos zijn. Klassiek. Daar streeft ze naar, steeds wanneer ze zich achter haar naaimachine zet. ‘Soms zeggen mensen: ‘Je zit al twintig jaar op naailes, kun je het dan nog steeds niet?’ Nou, nee. Het is echt abracadabra, dat geschuif met patronen en lijnen. En ik heb ook niet veel geduld. Maar dan zegt Hansje: ‘Wacht maar, straks ben je blij’. En dat is ook eigenlijk altijd zo.’
Zo ging het met de bloemenbloesjes en het ribfluwelen jasje. En zo ging het ook met de groene sofajas. ‘Soms pakt het heel goed uit’, zegt Stef Visjager. ‘Dan weet je: zelfgemaakt zit gewoon echt beter.’
Gepubliceerd op 23 september in de Volkskrant.