Het is twee uur ’s middags in Amsterdam Zuid-Oost, vijf hoog achter, wanneer de ontroering toeslaat. Richard Boateng (53) staat in de huiskamer van zijn zus, waar de muren zijn behangen met kinderfoto’s en religieuze teksten, en trekt een kente-gewaad aan. Het is vreemd. Zo’n gewaad is feitelijk een lang en smal geweven stuk stof en ik had verwacht dat hij dat min of meer zou omslaan als een grote, kleurige sjaal. Nu blijkt hoe ik me daarin heb vergist. ‘Aantrekken’ is echt het beste woord.
Boateng heeft het gewaad over zijn schouders gehangen en spreidt hij zijn armen. Hij gaat licht door de knieën, kijkt naar links en naar rechts en begint dan uiterst geconcentreerd flapperende bewegingen te maken, net zolang tot het uiteinde dat over zijn rechter arm bungelt wat langer is dan dat over zijn linker arm. Vervolgens vouwt hij het langere stuk eerst om zijn middel, van voor naar achter, en slaat het laatste stuk over zijn schouder, van achter naar voor. Hij kijkt op, glimlacht. Voor me staat de kente-man.
‘Eh… dit moet je natuurlijk wel even wegdenken’, zegt hij verlegen. De kente-man wijst op het keurig rood-wit-blauw geblokte overhemd dat onder het felle geel, oranje en turquoise van zijn gewaad uit piept, en op zijn donkerblauwe broek. Dat, of zoiets dergelijks, is wat de receptionist bij de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, dagelijks aantrekt. Maar in zijn hart en tijdens speciale gelegenheden draagt hij kente, de traditionele Ghanese dracht, die hij op zijn zesde in zijn vaderland leerde weven. ‘Wanneer ik kente draag of wanneer ik iemand anders erin zie, dan ben ik vrolijk’, zegt Boateng, die al twintig jaar in Nederland woont met zijn vrouw en drie kinderen.
Nu lacht hij sowieso nogal snel, deze kleine, grijzende man die licht stottert in een mengelmoes van Engels en Nederlands. Hij lacht wanneer hij vertelt hoe hij vroeger, in het Ghanese Ashanti-dorp Bonwire, zo’n 350 kilometer ten noorden van Accra, uit school rechtstreeks naar huis rende om zich achter zijn weefgetouw te zetten en de rest van de middag en avond de patronen en kleurencombinaties, met veel geel en oceaanblauw, in zijn hoofd te vertalen naar stof. Hij grinnikt wanneer ik hem help om zo’n zwaar katoenen gewaad op te vouwen, wat dus echt niet hetzelfde is als een tafelkleed. ‘In het midden vasthouden, nee, niet die hand, zó. Ja! Dan geef jij mij – nee, hou dat vast – en nu dit daarheen. Zie je? Nog een keer, nee, blijf staan! Hahahaha.’
En hij grijnst wanneer we in de auto onderweg naar het huis van zijn zus, de radio hard aan, een vrouw zien in vol, kerriekleurig kente-ornaat, met bijpassende hoofddoek. ‘Zie je dat?’, wijst Boateng, wat niet echt nodig is, want de vrouw straalt als de zon tegen de achtergrond van een grauwe Bijlmerflat. ‘Nep’, verklapt hij. ‘Dat is geen echte kente, dat zie ik meteen. Echte kente is aan beide kanten precies hetzelfde. Er is geen binnen- en buitenkant. En bovendien: echte kente is niet voor dagelijks gebruik, want je kunt de stof niet wassen. Dan ziet ie er niet meer uit zoals het hoort.’
Kente kent veel conventies. Elk patroon heeft zijn eigen betekenis, of beter: handtekening, en sommige patronen zijn alleen voorbehouden aan hooggeplaatste personen. Een gewaad voor mannen bestaat uit lange repen van ongeveer tien centimeter breed, die aan elkaar zijn genaaid, meer niet. Voor vrouwen is het anders; die laten de kente vaak nog door een kleermaker verwerken tot een strapless jurk of een top. Knipoog: ‘Je kent vrouwen, hè, die… eh, hebben altijd speciale wensen’.
De geometrische patronen zijn altijd verschillend, evenals de kleuren die worden gebruikt en waartussen het contrast zo groot mogelijk moet zijn. Het weefproces begint altijd met losse draden in twee kleuren, waarna het van tevoren uitgedachte design erdoor- en eroverheen wordt geweven in vlakken achter elkaar. Dat vergt een hoop gereken voor wie netjes wil uitkomen voordat de stof ophoudt, maar volgens Boateng, die tot aan zijn 32ste dagelijks achter het weefgetouw te vinden was en in Bonwire en daarbuiten bekend stond om zijn mooie ontwerpen, gaat dat na een tijdje automatisch.
Nog steeds zit zijn hoofd gevuld met de mooiste designs, maar hij weeft niet meer. Nou, soms, op het jaarlijkse kente-festival in de Bijlmer. Dan haalt hij alles uit de kast om iedereen te laten zien hoe rijk de Ghanese traditie is en vertelt hij de oude Ashanti-mythe van twee broers die tijdens de jacht stuiten op het prachtige web van de spin Anansi, die de broers inwijdt in het weven, zodat zij het op hun beurt aan hun dorpsgenoten kunnen leren. Maar de tijd dat hij uren, dagen, soms ook maanden gebogen op de harde grond zat, is voorbij. Hij mist het niet. ‘Het hoeft niet meer’, zegt hij. ‘Ik denk dat ik genoeg gedaan heb.’
De trots bleef. Die straalt van zijn gezicht wanneer het gesprek op zijn vader komt, die in 2012 in Ghana overleed. Een volgens zijn glunderende zoon ‘geweldige’ man, die altijd gewaden droeg met een door hemzelf ontworpen en geweven patroon van fris wit en zeeblauw. ‘Ik heb het gewaad zelf ook, maar dat is helaas in Ghana’, zegt Boateng. ‘Ik kan je wel vertellen hoe de stof heet: Odo jefe. Dat betekent: het is fijn om van iemand te houden. Aardig zijn voor anderen, dat leerde ik van mijn vader. Toen hij overleed, gaven we zijn gewaad mee in de kist.’
Hij spreidt zijn armen nog een keer. ‘Dát is kente’, glimlacht hij. ‘Kente is liefde. Jij komt bij mij op bezoek en je bent geïnteresseerd en je vraagt mij dingen – en wat geef ik jou terug? Liefde. Dat hoort zo.’
Richard Boateng mag het weven dan hebben afgezworen, kente is nog altijd de rode draad in zijn leven. ‘Toen ik in Ghana was, zag ik mensen mijn ontwerpen dragen. Dat voelde goed. Ze kennen me daar, en ook hier, in de Bijlmer. Ik geef het door. Ik ben de kente-man.’
Gepubliceerd op 9 september 2015 in de Volkskrant.