Joepie: een nieuw boek. Het heet How we work. The avant-garde of Dutch Design en het werd bedacht en gemaakt door Tatjana Quax (stilist) en Inga Powilleit (fotograaf). Ik schreef de teksten.
How we work gaat over de werkwijze van vijftien Nederlandse ontwerpstudio’s. Hoe ziet de praktijk van deze jonge ontwerpers eruit in deze tijd, waarin de economie tegen zit, de halve wereld in brand staat, financiële steun van de overheid ver te zoeken is en er zo’n overschot is aan spullen, aan plastic en productie, dat de vissen in de Grote Oceaan erin kunnen zwemmen en de kinderen in Beijing erin stikken? Overdaad, overvloed, overschot. Hoe ga je daarmee om?
Dat gingen we uitzoeken.
Hieronder een kleine impressie uit het boek en twee teksten, over Christien Meindertsma en Pepe Heykoop. Voor meer mooie foto’s en tekst: voilà.
En zo zag de boekpresentatie tijdens de Dutch Design Week in Eindhoven eruit.
…CHRISTIEN MEINDERTSMA…
Het begin is nooit het begin. Correctie. Dat waarvan je dénkt: Dit moet het begin zijn – dat is dus nooit het echte begin. Een vlassen theedoek bijvoorbeeld vindt zijn oorsprong niet in de winkel. Ook niet in de spinnerij of de weverij en zelfs niet bij de vlasplant die zijn witte bloemetjes naar de zon draait. Zo’n theedoek begint in de grond, bij het vlaszaad (ook wel lijnzaad genoemd) dat zich vanuit de aarde een weg omhoog baant naar het licht.
Vandaar dat Christien Meindertsma (1980) daar ook begint, bij die zaadjes. Voor het Flax Project, dat in 2009 van start ging en verschillende dingen opleverde waaronder die theedoek, zette ze steeds een stapje terug in het ontwerpproces, net zolang tot ze bij de grondstof van het eindproduct terechtkwam. Met als uiterste consequentie dat de ontwerper het zaaiproces van een vlasboer in de Flevopolder volgde, zijn vlas kocht en daarmee de hele ontwikkelingsgang doorliep. Plukken, roten, persen, zwingelen, hekelen, opbomen, weven, spinnen – al die handelingen werden geabsorbeerd door de textielproducten die eruit tevoorschijn kwamen. De theedoeken, touwlampen, een poef: ze dragen de productiegeschiedenis in hun wezen mee.
Deze aanpak kenmerkt de praktijk van Meindertsma, afgestudeerd aan de Design Academy in Eindhoven. Alles wat ze maakt, wil ze terugbrengen naar de basis, naar het punt dat het begon te ontstaan. Grappig genoeg werd die werkwijze uit nood gebeuren. ‘Ik maak de dingen in het begin altijd te moeilijk voor mezelf’, zegt ze. Niet wetend waar ze moet starten, stelt ze de eerste stap steeds uit, naar achteren.
Zo begint een trui niet bij de wol maar bij het schaap. In de wereld van Meindertsma is de vacht van één merinoschaap genoeg voor één trui en een label met daarop het nummer van het dier. Zoiets levert fijne transparante cirkeltjes op. Ze zorgen ervoor dat de drager van de trui een directe relatie krijgt met het schaap. Of dat een theedoek minder snel wordt weggegooid, omdat de gebruiker weet hoeveel werk er in dat alledaagse gebruiksvoorwerp zit.
Het verbond tussen mens en ding, verdwenen of op zijn minst ernstig verstoord als gevolg van massaproductie en –consumptie, is belangrijk voor Christien Meindertsma. Met haar producten probeert ze die verbintenis enigszins te herstellen. Het varkensroze boek Pig 05049 is de neerslag van een onderzoek naar de verschillende onderdelen van één varken en waar die voor werden gebruikt. Verrassend: er bleken biggendeeltjes te eindigen in onder andere medicijnen, kauwgum, cosmetica, sigaretten en biodiesel – en bijna niemand die het wist.
Alles begint met onderzoek. En het onderzoek begint in de studio aan huis, in Rotterdam. Dat is de plek om stoelen van vlas te weven of te werken aan de perfecte vorm voor de perfecte getufte duif, een project voor het Vlasmuseum in Kortrijk. Maar Christien Meindertsma rekent tot haar atelier ook de vlasakkers in de Flevopolder en de graslanden van Illinois. Of een afvalverwerkingsbedrijf, waar een restproduct als as het vertrekpunt van iets nieuws kan zijn. Het einde? Dat is nog lang niet in zicht.
Ik schreef al eens eerder over een project van Christien Meindertsma: HET VERZAMELD BREIWERK VAN LOES VEENSTRA UIT DE 2e CARNISSESTRAAT. Hier.
…PEPE HEYKOOP…
Wie dierenhuiden in werkzame stukken snijdt, weet het. Wie een boom tot planken zaagt, weet het ook. Wie werkt in een kringloopwinkel en aan het einde van het jaar nog steeds dezelfde spullen ziet staan, die zal er wel eens om moeten zuchten. Er schiet altijd wat over. Resthout. Leerkliekjes. Overblijfmeubilair. Je zou er bijna treurig van worden. Maar het hoeft niet. Want wie al die restjes op de juiste manier bij elkaar optelt, krijgt meer terug dan hij verwacht. Dat is de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het surplus en er zijn maar weinig mensen die weten hoe dat werkt.
Pepe Heykoop (1984) weet het. Hij kent het geheim van het leeroverschot en de tweedehands stoel. De ontwerper, opgeleid aan de Design Academy in Eindhoven, bekleedde de een met het ander en dat leverde hem de doorlopende Skin Collection op: afgedankte meubelstukken en lampen bekleed met restanten leer van verschillend formaat en soms ook verschillende kleuren. Het is alsof die zachte huid organisch is gegroeid en de celdeling elk voorwerp van een ander patroon voorzag, zodat wat eerst een onbeduidend, dertien-in-een-dozijn gebruiksvoorwerp was, nu een uniek, handgemaakt object is geworden.
Dat kan ook met hout. Een teveel aan hardhout eindigt vaak in de open haard, maar al die ongelijke stukken maken, wanneer Heykoop ze clustert en de kleuren en afmetingen mooi op elkaar afstemt, net zo goed een knappe kapstok (Cluster Coatrack). Of een kruk, een kandelaar, een grote spinachtige lamp voor boven de tafel.
Er valt zoveel meer te halen uit de dingen. Geldt ook voor een studio. Die is groter dan je denkt, in elk geval groter dan een voormalige kantoorruimte in Haarlem, ook al is die lang niet kinderachtig. Maar zet de deuren open (of de Skype-verbinding) en hij reikt zelfs helemaal tot aan Mumbai in India. Een deel van de producten die Pepe Heykoop bedenkt, wordt sinds 2012 daar in zijn atelier geproduceerd door de bewoners van één straat middenin het red light district: ondermeer leren lampenkappen, de Matka-vazen (traditionele Indiase waterkruiken die op z’n Pepe’s zijn voorzien van een nieuwe leren laag) en de Paper Vase Cover, een huid van papier die als een vaas om een glazen fles gevouwen kan worden. Dit alles gebeurt onder de naam van Tiny Miracles Foundation, de stichting die Heykoops nicht Laurien Meuter in 2010 oprichtte om zoveel mogelijk mensen in die Indiase straat zelfredzaam te maken. Elk jaar meer, elk jaar groter.
Voer die gedachte door en het is niet zo gek dat Pepe Heykoop zich uiteindelijk waagde aan een project dat groter was dan een meubelstuk. ‘Iets wat ik zelf niet meer op kon tillen’, zegt hij: zijn eigen huis in Amsterdam. Hij stripte het en bouwde het vanaf de grond weer op, met inachtneming van dat ene simpele uitgangspunt: dat de kracht van zijn ontwerpen ligt in het hergebruik en samenvoegen van dat wat overbleef. Kleine wonderen. Ze strekken zich uit tot ver over de grenzen van de studio tot ze groot zijn. Groter dan de rest.
HOW WE WORK
Fotografie: Inga Powilleit
Styling director: Tatjana Quax
Tekst: Merel Bem
Assistent: Titia Dane, Daantje Bons
Grafisch vormgever: Ben Lambers
Uitgever: Lecturis
Ontwerpers in het boek: Atelier NL, Pieke Bergmans , Mae Engelgeer, Formafantasma, Pepe Heykoop , Chris Kabel , Maarten Kolk & Guus Kusters , Dirk van der Kooij , Joris Laarman, Valentin Loellmann , Christien Meindertsma, Lex Pott, rENs , Daan Roosegaarde , Scholten & Baijings.