Het schijnt niet makkelijk te zijn om een siliconen object ongeschonden uit zijn gietvorm te halen. Siliconen zijn zacht, ze rekken snel mee. Als je pech hebt scheurt het materiaal uit elkaar omdat het blijft plakken aan de vorm, als huid aan een te sterke pleister. Vloeibare zeep wil nog wel eens helpen, die maakt dat het voorwerp groen en glibberend ter wereld komt – maar een hachelijke klus blijft het.
De Australische kunstenaar Ron Mueck (1958) weet dat. Hij weet dat als geen ander. Toch moest hij die methode gebruiken toen hij bezig was aan zijn sculptuur Mother and Child, een niet levensgroot maar wel levensecht beeld van een vrouw die luttele seconden geleden haar eerste kind heeft gebaard en nu wezenloos staart naar dat glimmende hoopje. Mueck moest het gezicht van die uitgeputte vrouw wel van siliconen maken, anders dan de rest van haar lichaam en dat van de baby, waarvan de huid bestaat uit een dikke laag fiberglas.
Fiberglas is hard. Te hard voor wat Mueck wilde: wenkbrauw- en wimperhaartjes één voor één in het materiaal steken, zodat het lijkt alsof ze uit de huid groeien. Net als bij echte vrouwen – de meeste dan. Om die gezichtshuid zo waarheidsgetrouw mogelijk te doen uitkomen, moest hij beschadiging ervan riskeren.
Het ging goed. Daar ligt de vrouw, bloot op een tafel. De blanke huid van haar buik en borsten is iets gemarmerd en op die buik ligt een opgekruld kindje. Zijn huid is veel roder dan die van zijn moeder, en glimmend. De zwarte haartjes plakken aan zijn hoofd. Mueck kon ze gewoon op het fiberglas plakken; in de algemene glibberigheid van een bevalling valt een beetje lijm niet op.
Eigenlijk is Ron Mueck, die vroeger dummy’s maakte voor televisie en reclame, net zoveel schilder als beeldhouwer. Voordat hij een beeld laat gieten, denkt hij goed na over de kleur. Aan de hand van foto’s, zijn geheugen en echte modellen bepaalt hij van tevoren hoeveel verf hij aan het fiberglas en de siliconen zal toevoegen. En is het beeld eenmaal gegoten dan schildert hij de details (aderen, kleine littekens, verschillende vleestonen) op het materiaal.
Zo deed de Amerikaanse Pop Art-kunstenaar Duane Hanson (1925-1996) het ook. Het huidoppervlak van zijn hyperrealistische beelden (van toeristen, schoonmakers, zwervers op dezelfde schaal als echte mensen), daar waar het te zien is, vertoont kleine wondjes, scheerongelukjes, pukkels en blauwe plekken, alles met een kwastje aangebracht. Toch gaat bij zijn poppen de aandacht vooral uit naar hun houding, haardracht, kleding. Hun sociale positie. De beelden van Duane Hanson zijn politiek. De echtheid van hun vel is mooi meegenomen, maar dat vel is uiteindelijk slechts oppervlakkig.
De sculpturen van Ron Mueck zijn een en al vel. De meeste kregen geen kleren aan en ze bevinden zich in kwetsbare, existentiële posities, versterkt door het feit dat ze of heel groot of heel klein zijn. Hun naakte huid, dat lichaambedekkende orgaan, reflecteert hun fragiliteit. Anders ook dan bij Madame Tussauds, waar bijenwas nooit toereikend blijkt voor een realistische weergave van gezichtshuid (wat het geïdealiseerde en plastic uiterlijk van een hoop bekende wereldburgers misschien alleen maar ten goede komt), vangt de werkwijze van Mueck alle subtiliteiten van een lijf, zó, dat het lijkt alsof je het voor het eerst van je leven ziet.
De ruwe ellebogen van Big Man (zittend al meer dan twee meter hoog), de rimpels rond zijn ogen, de pigmentvlekken op zijn kale schedel, het rode van zijn knoestige tenen – je slaat erdoor aan het vergelijken. Ben ik ook zo bleekroze? Hoe zit dat met mijn tenen? Heb ik ook zo … véél? Zoveel huid, dat is nauwelijks te verdragen.
uit het archief:
Gepubliceerd op 30 augustus 2011 in de Volkskrant
voor meer foto’s van Gautier DeBlonde, zie hier