Fotografen, vond de Parijse straatfotograaf Robert Doisneau (1912-1994), zijn er in twee verschillende soorten: jagers en vissers. Hijzelf was naar eigen zeggen een visser. Hij rende niet met blikkerende tanden achter zijn onderwerpen aan, maar koos de juiste plek uit, een plek met hitpotentie, monsterde de omstandigheden en wachtte af. Onzichtbaar, stil, kalm.
In 1948 ging hij samen met zijn engelengeduld bij een bevriende Parijse antiquair zitten, precies zo dat het schilderij van de blote dame in de etalage, in die tijd als heerlijk schandalig beschouwd, zichtbaar was. Kwam een oudere vrouw langs, die de etalage in keek. Oh la lá! Haar ogen werden groot, haar mond werd tekenfilmfiguurtjesrond. Volgden nog wat mannen, sommige uitgebreid kijkend en wijzend, andere duidelijk gegeneerd, en één die zijn borende blik achter een bos bloemen probeerde te verbergen.
Allemaal leuk tijdverdrijf voor de visser – totdat dat ene stel langskwam. Toen werd het menens. Zij, zich van geen kwaad bewust en geïnteresseerd in een ander, onschuldig schilderij voor boven de bank; hij, belangstelling veinzend, maar intussen dwars door haar blik heen loerend naar die ravissante derrière even verderop. Dat was het moment waarop Robert Doisneau, fotograaf, visser, aanhouder, had zitten wachten. Ongetwijfeld grijzend sloeg hij zijn prijsfoto aan en haalde hem binnen. Un Regard Oblique werd één van zijn beroemdste foto’s.
‘Een kwestie van geluk’, noemt de fotograaf dat zelf bescheiden in de leuke documentaire Contacts – The Great Tradition of Photojournalism, waarin beroemde fotografen de verhalen achter enkele van hun grootste successen vertellen (te zien op YouTube). Dat zal voor een deel de verklaring zijn. Maar was geluk echt de enige factor, dan zou Robert Doisneau gelden als de grootste mazzelaar van de wereld, want er zijn niet veel fotografen die zoveel hits op hun naam kunnen schrijven als hij.
Wie nu naar het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam afreist, waar een groot overzicht van Doisneaus werk te zien is, zal waarschijnlijk het gevoel hebben dat hij zich in het gezelschap van oude bekenden bevindt, zo alomtegenwoordig is zijn oeuvre. Hier is dat trotse jongetje in zijn zelfgebouwde fietsvliegtuig, voortgeduwd door zijn vader. En daar de Franse politieman die langs de nachtclub L’Enfer loopt en precies in de opengesperde muil van een monster op de gevel lijkt te verdwijnen. O, en daar heb je Picasso met zijn vingers van brood – nooit geweten dat die ook van Robert Doisneau was. En uiteraard hangt hier ook de kus, of eigenlijk: De Kus, een wereldberoemde foto uit 1950, gemaakt voor het Amerikaanse tijdschrift Life, waarop twee jonge geliefden elkaar filmisch zoenen tegen de achtergrond van het Hôtel de Ville in Parijs.
Al die zwart-wit beelden, plus die van vrolijk spelende kinderen op straat, nog meer innig verliefde mensen, en een paar mannen die een bronzen naakte vrouw op haar plaats zetten en haar daarbij ferm bij de borsten pakken, zijn bekend. Ze zitten in het zogenaamde collectieve geheugen, dat regelmatig taferelen voor je ogen laat dwarrelen die vertrouwd voelen als familiefoto’s, maar waarvan je maar zelden weet wie ze eigenlijk heeft gemaakt.
In dit geval: Doisneau dus. De fotograaf die begon in de reclame en die zijn gezin tijdens de oorlogsjaren in leven hield met het verkopen van fotopostkaarten. De man die ook wel de ‘feelgoodfotograaf’ wordt genoemd, omdat zijn werk altijd doet glimlachen. Het is lief, onschuldig, vertederend. Soms scheert hij met zijn suikerzoete tafereeltjes en esthetisch perfecte composities vervaarlijk dicht langs het randje van de kalenderkitsch. Kijk naar die beroemde kus, hartje Parijs, de stad van de romantiek: Franser dan dit wordt het niet, met het perfecte paar in het midden een voorbijganger met een baret en een typisch rond bistrotafeltje op de voorgrond – dit is postermateriaal.
‘Ik fotografeer het leven niet zoals het is’, zei Doisneau ooit. ‘Ik fotografeer het zoals ik het graag zou zien.’
Neem het de man eens kwalijk. Het waren de jaren na de oorlog en humanisme was in, vooral in Frankrijk. Het existentialisme trouwens ook, maar die negatievere, in zichzelf gekeerde ideologie sloeg maar bij weinig fotografen aan. Liever hield de nieuwe generatie, waarvan een groot deel behoorde tot het fotografenagentschap Magnum, zich bezig met een zachte, sociaalgeëngageerde en optimistische versie van documentairefotografie. Marc Riboud, Willy Ronis, Henri Cartier-Bresson en Robert Doisneau schuimden de straten van Parijs af, op zoek naar alledaagse, hoop- en humorvolle ‘moments décicifs’, die ze onmiddellijk konden vastleggen met hun handzame Leica’s. Ze vertegenwoordigden de wederopbouw, net als Cas Oorthuys, Aart Klein en Frits Rotgans dat in Nederland deden.
Humor en romantiek – dat is waar het werk van Robert Doisneau in de jaren zeventig en tachtig, om bekend stond, en misschien nog altijd wel staat. Er zijn natuurlijk mindere kwaliteiten om beroemd mee te worden, maar toch kleeft er iets oppervlakkigs aan. Alsof zijn oeuvre slechts bestaat uit makkelijk te verteren feelgoodplaatjes. Dat is niet zo.
Tijdens de oorlogsjaren fotografeerde hij het Franse verzet en de voedselschaarste. Ook toen al viel zijn gevoel voor detail en timing op. De volkse straattaferelen die hij vastlegde in het naoorlogse Parijs getuigen, behalve van aanstekelijke luchtigheid en hier en daar een knipoog naar zijn surrealistische voorgangers Brassaï en André Kertesz, ook van een diepgevoeld en nostalgisch medeleven met ‘gewone’ mensen. De dronkaards in de cafés, de spelende kinderen op de straat, die van niets toch iets wisten te maken, de melancholisch kijkende chanteuse met haar accordeon in een kroeg vol mannen – het was een Parijs dat zou verdwijnen, wist Doisneau. Hij voelde het als zijn fotografische plicht om het te vereeuwigen voor het te laat was.
Begin jaren negentig gebeurde er iets waardoor zijn geloofwaardigheid als serieuze fotograaf, vooral in zijn eigen ogen, een gevoelige nederlaag leed. Na een ingewikkelde periode waarin verschillende mensen claimden het straalverliefde stel te zijn op de beroemde foto uit 1950, Le Baiser de l’Hôtel de Ville, kwam uit dat Robert Doisneau die foto destijds in scène had gezet. Hoewel het beeld zelf eigenlijk niet bezoedeld raakte en zijn status als symbool van Ware Romantiek nooit verloor, was het voor sommigen slecht verteerbaar dat Doisneau, de straatfotograaf met het fijnzinnige gevoel voor momentum, de boel hier had lopen belazeren.
Maar wie de feiten kent, ziet dat zijn werkwijze bij die foto niet zo gek veel verschilt van die bij de foto’s die hij nam door het raam van het antiquariaat waar de geschilderde blote dame twee jaar daarvoor zoveel aandacht trok. Hij was net als toen op een strategische plek gaan zitten, een terrasje op de stoep, had zijn hengel uitgegooid en gewacht.
En hij had net zolang gewacht totdat hij een man en een vrouw had zien zoenen op straat. Zomaar midden op straat, vlak voor zijn neus, middenin Parijs, terwijl dat toen echt nog niet à la mode was. Noem het geluk. Maar omdat Robert Doisneau een verlegen man was, had hij het stel niet zonder toestemming durven fotograferen. Hij sprak de twee aan en vroeg of ze hun kus, speciaal voor hem, wilden overdoen. Dat wilden ze wel en de fotograaf hengelde de buit alsnog binnen.
Dit was alleen maar het leven zoals hij dat graag zag – en zoals vele anderen dat, getuige zijn succes, met hem mee zagen. En wie goed kijkt, merkt al snel dat die wereld heus niet helemaal perfect hoefde te zijn. Het portret Mademoiselle Anita uit 1951 toont een verlegen naar beneden kijkende jonge vrouw in de hoek van een bank. Ze heeft loshangend zwart haar, blote schouders en armen. Het is een mooi, exotisch uitziend meisje, vereeuwigd op een mooie, ingetogen foto. Er is alleen één ding dat stoort: haar rechterhand. Die is naar binnen gevouwen, zodat haar arm lijkt te eindigen in een stompje.
‘Ik had die hand graag uitgestrekt gezien’, zegt Doisneau in Contacts. ‘Maar ja: perfectie is niet van deze wereld – god zij dank, en de hand blijft gewoon de hand.’
Ondanks dat schoonheidsfoutje werd ook deze foto één van de bekendste van Doisneau en een lieveling van de fotograaf zelf. Hij was blij dat hij zo lang had gewacht tot hij haar had durven vragen of hij haar mocht fotograferen. Ja hoor, zei ze, en ze trok zonder overleg haar jasje uit, waardoor haar blote armen zichtbaar werden. Maar het moet vooral haar uitdrukking geweest zijn, die naar beneden gerichte ogen, die haar een verlegen en tegelijk zelfbewuste houding gaven, waardoor de fotograaf in een fractie van een seconde dacht: ‘Vis! Ik heb je’.
Robert Doisneau: Meesterlijk straatfotograaf. Tot en met 1 september in het Nederlands Fotomuseum, Rotterdam
Gepubliceerd in de Volkskrant op 31 mei 2013.
Robert Doisneau was niet alleen een hengelaar, hij fotografeerde ook graag vissers. Geweldig is de foto die hij nam in 1946, van een man met een driekwart broek en een baret. Hij staat aan de rand van de Seine, met op de achtergrond de majestueuze Notre Dame. Het is in eerste instantie een verwarrend beeld, want de man staat in een hoepel en hij werpt zijn hengel niet uit richting het water, maar naar de Parijse keitjes. Dan blijkt: hij doet hengelexamen. De hoepel is het gebied waar hij niet uit mag stappen, waarbinnen hij de grootste vis moet vangen die hij kan.
En ik maar denken dat t allemaal toevalstreffers waren(toen)!
Xl
Zo zie je maar.
‘Toeval treffen’ ..wat een mooie missie.