Voor een filmpje van de Volkskrant, gemaakt ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Rijksmuseum, schreef ik naar aanleiding van een aantal stukken uit de collectie van het museum (en een paar extra beelden) een tekst over jaloezie. Wie het filmpje wil zien: dat is hier. De tekst staat hieronder. Iets uitgebreider dan ie uiteindelijk (prachtig) werd ingesproken door acteur Nasrdin Dchar.
Het leven is een wedstrijd. Laat niemand je ooit iets anders vertellen. Een constante krachtmeting – dat is het. Kinnesinne.
Wie is de mooiste, wie is de beste, wie heeft de langste?
Rivalen genoeg: de buurman, een collega, iemand die zich je beste vriend noemt. Rembrandt – je zult Rembrandt als rivaal hebben.
Of je broer.
Hij veinst aandacht voor je plannen, je dromen, voor dat wat je verzon uit onbezonnenheid. Hij knikt en lacht, maar vergis je niet.
Zijn hart is een moordkuil.
Zijn drijfveer is afgunst.
En achter je rug is zijn glimlach een grimas, dient zijn oplettendheid niet jouw doel, maar het zijne.
Achter je rug is zijn blik een vlijmscherp mes.
Je zou ogen in je achterhoofd moeten hebben. Tien maal tien ogen, zoals Argus had, de mythische reus die door de godin Juno werd aangesteld om de mooie Io te bewaken.
Waarom? Het is de kift, stupid. Het is altijd de kift.
Kijk: Jupiter is van Juno, maar hij wil Io. Hij wil haar voor zichzelf. Juno is jaloers – allicht, zij is een Griekse godin. En Io is mooi. Uit angst voor zijn vrouw verandert Jupiter de mooie Io in een koe.
Aannemelijk? Ach. Jupiter is een god. Hij weet: afgunst is gif. Beter een koe als geliefde dan helemaal geen geliefde.
Maar afgunst is ook sterk, sterker dan liefde. Juno doorziet haar man en herkent de koe. Zij vraagt Argus, big brother met zijn bewakingscamera’s, om honderd oogjes in het zeil te houden.
Io moet koe blijven.
Afgunst maakt hardvochtig. En hebberig.
Lees maar, hier staat het, op een ring uit 1540: ‘Laat hen, die mij benijden, mij dulden en laten leven, als ze me maar niets afnemen.’
Niet mijn grote auto. Niet mijn schoonheid – al zijn er altijd anderen die nog mooier zijn dan ik.
Niet mijn talent.
Dat talent wil ik houden. Ik wil er ogen mee uitsteken en dan een nog grotere auto kopen.
Ik, Rembrandt van Rijn, wil de beste zijn.
Al gebruikt mijn leerling, Jan Lievens, mijn kwasten en mijn zelf gemengde verf, ja, al imiteert hij mijn schildertechniek – hij haalt het niet bij mij. Ik voel zijn blik in mijn rug, hij zucht in mijn nek. Wanneer ik me omdraai, zie ik mezelf in zijn ogen: bleekneuzig, afstandelijk en arrogant.
Ik zie het verraad.
Neem het hem eens kwalijk.
Jaloezie is een ziekte. Ze dringt je lijf binnen en prikt gaten in je hart zodat er koude wind doorheen kan.
Want o die ander. Die ene met wie je altijd in gevecht bent en die steeds weer wint. Die de grootste heeft, en de langste. Degene naar wie wordt geluisterd wanneer hij spreekt van visioenen. Degene die wordt gevolgd door talloze onnozelen, terwijl jij achter de schermen de boel staat te regelen. Degene die staat te judassen met je ziel.
Hoe raak je die ooit kwijt?
Omkopen, ophangen, opknopen – het behoort allemaal tot de mogelijkheden.
Eén ding is zeker: jaloezie loopt nooit goed af.
Geschreven voor de Volkskrant ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Rijksmuseum Amsterdam.
Luister en kijk hier.
Productie: Wieteke van Zeil
Film: Giuseppe du Crocq
Ingesproken door Nasrdin Dchar