Tijdens het gesprek kan een giechel niet worden onderdrukt. Het gebeurt wanneer Miriam van Weeghel zegt dat je ‘sterk in je schoenen’ moet staan. En even later gebeurt het nog een keer, want dan zegt ze dat je niet ‘naast je schoenen’ moet gaan lopen. En dat klinkt heel normaal misschien, maar wanneer je weet dat Miriam van Weeghel een schoenenontwerper is, is het grappig. Er zit meteen een beeld in je hoofd. Bijvoorbeeld: een jonge vrouw met wapperende haren die stoer en met harde tegenwind in een paar zware, aan de grond geklonken schoenen staat, waardoor ze niet omvalt.
In de Nederlandse taal zijn schoenen alomtegenwoordig. Er zijn talloze uitdrukkingen met het woord ‘schoen’ erin en ze komen dagelijks voorbij. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de plek die ambachtelijk schoenmaken hier al heel vroeg innam. In de Langstraat, een streek in Noord-Brabant, waar Vlijmen-Nieuwkuijk-Drunen-Baardwijk-Waalwijk-Besoijen-Sprang-Vrijhoeve-Capelle-’s Grevelduin-Capelle-Waspik-Raamsdonk-en-Raamsdonksveer elkaar vinden in een moerassig landschap tussen Maas en zand, bloeide al decennia geleden de leerindustrie op. Later verrezen de fabrieken, die nog later ook weer verdwenen omdat de productie zich naar het buitenland verplaatste. En tegenwoordig is de Langstraat vooral bekend vanwege de schoenhandel. Waalwijk kent zelfs de grootste concentratie van schoenhandelsbedrijven in Europa. Het is in die lange schoenentraditie dat Jan Jansen, al meer dan 40 jaar in het vak en nog altijd niet uitontworpen, kon opbloeien en uitgroeien tot Neerlands trots op schoenengebied (dat zijn uithoudingsvermogen nog niet is verwerkt in een of ander gezegde, mag met recht wonderlijk worden genoemd).
Dus. Nederland schoenenland? Wie praat met Nederlandse schoenenontwerpers, net beginnend of al door de wol geverfd, merkt al snel dat het antwoord afhangt van wat voor soort schoenen ze maken, en voor wie. Iemand als Miriam van Weeghel, die nu drie jaar voor zichzelf bezig is en in Zwolle haar eigen ontwerpstudio heeft waar ze alles zelf ontwerpt en met de hand maakt, zegt aarzelend: ‘Jaaa… en nee’. En ze lacht er diplomatiek bij. Van Weeghel, die in 2010 werd benaderd door het styling team van Lady Gaga, maakt schoenen waarvan de esthetische waarde hoger is dan de gebruiksfunctie, een soort voetkunstwerkjes eigenlijk, waarvoor de markt in Nederland niet erg groot is. ‘Excentrieke ontwerpen breng je hier niet aan de man’, zegt ze. ‘Er zijn weinig mensen echt geïnteresseerd in schoenenmode. Je ziet veel “plastic schoenen”.’
Maar spreek je met Rense Hekstra, mede-eigenaar van Atelier do Sapato en verantwoordelijk voor de ontwerpen, dan hoor je een ander verhaal. Zijn label, voor dames en heren, mag dan niet een van de grootste zijn, de markt die hij met zijn schoenen bedient, is veel breder dan die van Van Weeghel. Schoenen van Atelier do Sapato worden verkocht bij de betere boetieks in twaalf verschillende landen. Het zijn industriële producten, vervaardigd in een Portugese fabriek, maar er komt ook nog veel handwerk bij kijken. ‘Mijn schoenen zijn geen eendagsvliegen’, zegt Hekstra. ‘Het zijn lievelingsschoenen die je afdraagt en dan opnieuw laat verzolen.’
Tussen de ontwerpen van Miriam van Weeghel en Rense Hekstra ligt een landschap vol verschillende vormen van schoenberoepen. Geen combinatie van achtergronden en opleidingen is onmogelijk, lijkt het. Er zijn modeontwerpers die ook schoenen creëren, zoals Iris van Herpen, die in samenwerking met United Nude al verschillende modellen op haar naam heeft staan. Er zijn klassiek geschoolde vakmensen die schoenen maken voor modeontwerpers, zoals René van den Berg dat doet voor Jan Taminiau en Ilja Visser. Er zijn erbij die voor zichzelf begonnen in hun eigen atelier en steeds opnieuw een enkel kunstig paar maakte, maar later overstapten op het ontwerpen voor grote schoenbedrijven, zoals Hester Vlamings dat heeft gedaan. Je hebt mensen die van de kunstacademie komen, zoals Alexander Fielden, en er zijn anderen die juist een commerciëlere achtergrond hebben, zoals Rense Hekstra, die inkoper was bij Mac & Maggie en Invito.
Kortom: tijd voor een rondgang langs een aantal van die ontwerpers. (Een bescheiden rondgang, bleek al snel, want wie eenmaal zijn schreden zet in schoenenland ontdekt gauw hoe groot dat eigenlijk is.) Hoe zijn ze gekomen waar ze nu zijn? Waar liepen ze tegenaan? En welke gouden tip zouden ze beginnende ontwerpers willen meegeven?
‘Blijf niet in Nederland!’ Hester Vlamings is er zo zeker van, dat ze het wel een paar keer zegt tijdens het gesprek. Vlamings is inmiddels een oudgediende. Al 23 jaar houdt ze zich met schoenen bezig, want, zo zegt ze: ‘Ik kan niets anders’. Ze begon ooit, afgestudeerd aan ArtEZ in Arnhem, als toegepast kunstenaar ‘met een dure hobby’ en werd uiteindelijk importeur van haar eigen, in het buitenland geproduceerde collectie. Tijdens de laatste crises kreeg ze naar eigen zeggen ‘grijze haren’ van de problemen die dat met zich meebracht: fabrieken die failliet gingen, stagnerende verkoop. Inmiddels is ze erachter dat ze haar kennis en ervaring liever te gelde maakt als ontwerper bij een bedrijf. Alleen. Niet langer in Nederland, zegt Hester Vlamings.
‘Nederlandse ontwerpers, en zeker ook schoenontwerpers, hebben een goede naam in het buitenland. Wij zijn apart, uniek, vrij, open. Maar we kunnen er hier geen droog brood meer mee verdienen. De laatste tien jaar gingen de salarissen met een derde naar beneden.’ In Duitsland niet. Daar werkt Vlamings nu, als senior ontwerper voor een groot schoenenbedrijf waarvan ze de naam niet mag noemen, maar waarvan ze wel sterretjes in haar ogen krijgt. Want ondanks alles heeft ze toevallig wel ‘het allerleukste beroep dat er is’.
Dat vinden meer mensen. De laatste jaren verschenen verschillende nieuwe opleidingen op schoenengebied. Zo startte ArtEZ in Arnhem met de nieuwe specialisatie Shoe Design, een twee jaar durend HBO Masterprogramma. In Nieuwegein zetten Liesel Swart en Nicoline van Enter, beiden bekend met de schoenenwereld, de opleiding Industrial Footwear Design op. Volgens de oprichters was daar behoefte aan én was er een gat tussen dat wat je leert op een academie – het schetsen, ontwerpen en leren omgaan met verschillende materialen – en de praktijk, waar veel meer management en zakelijkheid bij komt kijken dan de meeste pas afgestudeerde schoenmakers doorgaans verwachten.
Dat laatste kan Miriam van Weeghel, die Jan Jansen haar ‘grote voorbeeld’ noemt, beamen. ‘Op de academie gaat alles over ontwerpen. Dat is niet realistisch. Wanneer je voor jezelf begint, merk je al snel dat dat maar 25 procent is van alles wat je moet doen. De rest van de tijd gaat op aan het onderhouden van contacten, het bijhouden van social media, fotoshoots, interviews, het tekenen van contracten, de pr. Ik doe alles zelf. Dat moet je wel leuk vinden.’
Als het aan René van den Berg ligt, komen er geen opleidingen meer bij. De markt waarvoor hij ontwerpt is, net als die van Van Weeghel, al zo ontzettend klein. De maatschoenen die hij in opdracht maakt, gaan vaak ver over de duizend euro heen. En in de toekomst gaat Van den Berg, die ooit werd opgeleid als orthopedisch schoentechnicus, zich zelfs toeleggen op nog duurdere schoenen, vooral bestemd voor de buitenlandse markt. Samen met collega Karin Janssen heeft hij het nieuwe label A shoe can be… opgericht. ‘Dat kun je wel haute chaussure noemen’, zegt hij. ‘We richten ons op het allerhoogste segment: Lady Gaga and beyond.’
Het zal niet makkelijk zijn, beaamt hij. Maar dat is wat hij wil: uren peuteren aan drieduizend kleine stukjes gekleurd leer die op een pump moeten worden gestikt. Het gekke is, zegt hij, dat schoenen ‘nog steeds ondergeschikt’ zijn. ‘Voor een tas of een hoed tellen steeds meer mensen gerust heel veel geld neer. Maar aan schoenen geven ze veel minder uit. Terwijl een schoen zo ontzettend complex is. Er zitten wel 250 tot 500 verschillende handelingen in.’
Die complexiteit wil de Utrechtse ontwerper Alexander Fielden verkleinen. Sinds de academie vastbesloten om binnen het schoenontwerpen ‘tot het uiterste’ te gaan, morrelt hij net zolang aan het proces totdat hij een herenschoen heeft die zo dicht mogelijk bij de originele schets in de buurt komt. Hij verkleint het aantal handelingen. Hij gebruikt geen harde neuzen en maakt veterschoenen uit één stuk leer, zoekt steeds de grens tussen concept en praktijk.
‘Ik zie schoenen als een metafoor voor hoe je door het leven gaat’, zegt hij. ‘Welke stappen zet je en waarom?’ Daarom gebruikt hij alleen leer dat doorleefd is, dat littekens heeft, waaraan je kunt zien dat het beest een leven heeft gehad. ‘Ik maak schoffieschoenen. Ze zijn rimpelig, zien eruit alsof ze 200 jaar onder de grond hebben gelegen.’
Het duurde even voordat Fielden hier was. Hij ging een samenwerking aan die uit elkaar klapte, ging aan de slag met een Italiaanse fabrikant, maar dat project was net iets te hoog gegrepen. Hij begon weer opnieuw en neemt de tijd om zijn producten verder te ontwikkelen. En nu gaat het goed, hij kan ervan leven. Hij wil zelfs graag kwijt dat hij stagiaires zoekt. Zijn gouden tip aan beginnende ontwerpers: ‘Je hebt een goed idee nodig. En authenticiteit. Daarmee kun je mensen enthousiasmeren. Als ze dan willen meewerken weet je dat hun interesse zuiverder is dan wanneer je ze met een zak geld overtuigt. Je moet het van goodwill hebben.’
Ook Rense Hekstra van Atelier do Sapato en Rem D. Koolhaas van United Nude weten inmiddels dat heel wat hobbels moeten worden genomen voordat een schoenenbedrijf succesvol op de rit staat. Beiden volgden onbewust (en in het geval van Hekstra deels) het advies van Hester Vlamings op: ‘Blijf niet in Nederland!’. United Nude, opgezet door Koolhaas en Galahad Clark, heeft inmiddels studio’s in Engeland en China, en de komende tijd zullen nieuwe winkels opengaan in Londen, Seoul, Tel Aviv en Guangzhou. Dat ging niet zonder slag of stoot. Koolhaas mailt vanuit Thailand: ‘Wij liepen aan tegen distributeurs die hun rekeningen niet betaalden, fabrieken die niet op tijd leverden en ga zo maar door. We worden wel steeds beter, maar het bedrijf groeit ook en daarmee groeien de problemen. Het is de kunst om niet dezelfde fouten te maken en überhaupt zo min mogelijk fouten te maken, maar intussen wel risico’s te durven nemen.’
Rense Hekstra wil dat zijn Atelier do Sopato een ‘lange-termijngroeidiamantje’ is: ‘een structureel mooi merk dat zichzelf niet te grabbel gooit omdat het volledig commercieel gaat’. Maar hij merkt hoe lastig het soms is om zich als ontwerper niet teveel te laten beïnvloeden door zijn klanten. ‘Iedereen wil op een gegeven moment sneakers met een interne hak à la Isabel Marant’, zegt hij. ‘Maar ik ga die dingen niet klakkeloos kopiëren. Dan moet je sterk in je schoenen staan en de touwtjes in handen houden. Ik vind: je moet niet blind zijn voor de vragen van de markt, maar je moet er ook geen slaaf van zijn. Dat levert soms pittige discussies op, want sommige mensen laten zich leiden door verkoopcijfers, anderen door het concept. Maar het is belangrijk om uiteindelijk alle neuzen dezelfde kant op te krijgen.’
Je ziet ze staan: geen mensen, maar schoenen, allemaal verschillende schoenen die met hun neuzen dezelfde kant opwijzen. Ze doen denken aan al die verschillende ontwerpers met hun uiteenlopende achtergronden, opleidingen en schoenvoorkeuren. Ondanks hun diversiteit hebben ze één ding gemeen: een ongebreidelde hartstocht voor het schoenenvak, om welke reden dan ook en of hun praktijk nu een commercieel succes is of niet. ‘Ik ben altijd bezig met nieuwe vormen, nieuwe beelden’, zegt Miriam van Weeghel. ‘Het verkoopt niet of zelden. Maar dit is wie ik ben. Dus dit wil ik.’ En ze weet het zo zeker dat de moed nog nooit in haar zestien centimeter hoge hakken is gezonken.
Gepubliceerd in ELLE april 2013.
Uitgelichte afbeelding:
De Langstraat. Een drietal thuiswerkende, Waalwijkse schoenmakers aan het werk.
De foto is gemaakt rond 1910 (bron: www.waalwijk.nl)
Hoi Merel, nog steeds een artikel van grote kostuumhistorische waarde.
Wil je me mailen bellen?
Hartelijke groet,
Hester Vlamings