Unit 11, wáár is unit 11? Buiten regent het Londense pijpestelen, binnen slaat dampend de verwarring toe. Dit is The Old Truman Brewery in het oosten van de stad, middenin het creatieve gedeelte waar oude bakstenen gebouwen zijn samengesmeed en opgeknapt om ruimte te bieden aan (kleine) creatieve zelfstandigen, van antiekhandelaren tot kappers en van filmdistributeurs tot modeontwerpers. Het complex is een regelrechte doolhof. Lange gangen met aan weerszijden kleine kantoorruimtes eindigen in deuren die de ene keer potdicht zitten en de andere keer toegang bieden tot weer zo’n lange gang. De kantoornummering lijkt van elke logica verstoken te zijn.
Daar, aan het einde van de gang. Daar zit iemand achter een bureau, een lange, bleke jongen met een Britse korte coupe en een schuchtere oogopslag. Zijn vest is licht legergroen, zijn broek donkergrijs en strak. Dit is Maarten van der Horst en hij is nog even bezig. De eerste vijf minuten kijkt hij nauwelijks op of om. Hij scharrelt wat in het kantoor dat niet groter is dan 24 vierkante meter en waarin zich wonderbaarlijk genoeg verschillende kasten, kledingrekken, een tafel met naaimachines en een bureau hebben verzameld. Wanneer hij klaar is, kijkt hij op. Hij grijnst verlegen, trekt een stoel bij het bureau en vraagt: ‘Kon je het vinden?’
Dit is hem dus: de ontwerper die in 2011 afstudeerde aan de modeafdeling van het beroemde Central Saint Martins College of Art and Design. Sinds dat geslaagde eindexamen, waarvoor hij modellen in Hawaii-prints de catwalk op stuurde, is Maarten van der Horst eigenlijk niet meer buiten het licht van de schijnwerpers geweest. In een jaar tijd stond zijn leven op zijn kop. Hij werd onmiddellijk opgepikt door Lulu Kennedy, ook wel de ‘fairy godmother’ van de jonge Britse ontwerpers genoemd vanwege haar schijnbaar onuitputtelijke inzet voor het op de rails zetten van hun prille carrières. Haar bedrijf, Fashion East, dat eveneens gevestigd is in dit labyrintische gebouw, ondersteunde Van der Horst bij het maken van zijn eerste drie collecties.
Hij werd gevraagd om kleding te ontwerpen voor de Britse kledingketen Topshop. De vrolijk gekleurde palmbladerenprints vlogen de winkels uit, zeker nadat sterblogger Susie Lau erin gezien was. Inmiddels wordt zijn kleding ook verkocht bij Selfridges in Londen en Opening Ceremony in Los Angeles en New York. Een succesverhaal – al zal Van der Horst tijdens het gesprek een paar keer benadrukken dat het hem financieel nog lang niet voor de wind gaat. Daarom is hij blij met zijn moeilijk te vinden kantoor, grapt hij: ook deurwaarders raken regelmatig de weg kwijt. Het is daarom jammer dat hij binnenkort gaat verhuizen. Naar een plek die betaalbaarder is: thuis, waar hij een kantoor zal delen met zijn vriend, die stylist is.
Maarten van der Horst is niet de gemiddelde modeontwerper (zo die al bestaat). Hij heeft zijn eigen label, een mix van stoere, androgyne rockkleding en elegante vrouwelijkheid, overgoten met een sausje van Britse punkinvloeden en altijd een vleugje humor, maar hij doet er nog van alles en nog wat naast. Ontwierp een horloge voor G-Shock (hij koos naar eigen zeggen het ‘aller-lelijkste model’ en ontwierp daar de ‘aller-lelijkste print’ voor), een yoghurtbeker voor Greek Yoghurt, T-shirts voor Diesel, fungeert als art director voor editorials in tijdschriften als Dazed and Confused.
Ook is hij ‘researcher’ voor Acne in Stockholm. Dat houdt in dat hij voor elke nieuwe collectie van het Zweedse modemerk een paar abstracte steekwoorden te horen krijgt waarmee hij de bibliotheek induikt. Daar zit hij dan dagen achter elkaar door oude nummers van de Franstalige l’Officiel of een ander tijdschrift te bladeren (‘van z tot a, anders word ik afgeleid door de verhalen die erbij staan’) om foto’s te zoeken die bij die steekwoorden passen. Hij presenteert zijn onderzoek en vervolgens gaat er een stilist van Acne mee aan de slag, en dan, als Maarten van der Horst geluk heeft, ziet hij zijn ‘oog’, zijn ‘visie’ later terug op de catwalk.
‘Mijn droombaan’, noemt hij het zelf. Hij zit aan zijn bureau, met zijn rug naar het grote raam dat uitzicht biedt op talloze oud-industriële, bakstenen gebouwen, waarin iedereen met de lichten aan zit te werken omdat het buiten om twee uur ’s middags schemert van de grauwigheid. Hij praat bedachtzaam en niet bijzonder luid. Hier en daar last hij een pauze in.
‘Wat ik voor Acne doe, is waar ik goed in ben en wat ik altijd heb gedaan: het bedenken van ruwe ideeën, het zoeken naar referenties die ik terug zou willen zien in de collecties. Zo werk ik ook voor mijn eigen label: ik kom met een idee, met collages, schetsen, foto’s, ik zoek uit wie het het beste kan maken, we maken het – en klaar. In drie weken heb ik meestal een collectie ontworpen en klaar om geproduceerd te worden.’
Hij is een modeduizendpoot, iemand die overloopt van de initiatieven en constant ruimte maakt voor het ontwikkelen van zelfbedachte concepten. En bij alles wat hij doet is het democratische aspect het belangrijkste. Iemand op straat tegenkomen die zijn kleding draagt, vindt Maarten van der Horst het ‘aller-leukste dat er is’. Dat is zijn ultieme doel: hij wil graag dat de dingen die hij ontwerpt worden gedragen en gebruikt. Anders heeft het geen zin. ‘Mode is gewoon een industrie. Je maakt gebruiksvoorwerpen en die moet je verkopen.’ Toen hij vanuit Arnhem in Londen arriveerde realiseerde hij zich dat pas goed.
In Nederland was mode voor hem regelrecht verbonden met kunst, en met het subsidiesysteem. Op de modeafdeling van ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten leerde hij weliswaar conceptueel denken – tenminste, dat was wat hij zelf uit de opleiding haalde, zegt hij, omdat hij daarvoor open stond. Maar toen hij de talloze winkels op Oxford Street zag en te maken kreeg met de veel praktischer houding van de docenten op Central Saint Martins, dacht hij: ‘Oja’.
Nu vindt hij dat commercie onlosmakelijk is verbonden met de mode. ‘Verkoop is een van de belangrijkste toetsstenen om te kijken of je een goede ontwerper bent’, zegt hij. ‘Mijn kleding aanbieden in de showroom waar winkeliers van over de hele wereld komen – dát is voor mij de ultieme test. Pas dan weet ik wat ik goed doe, wat ik fout doe. Ik bouw relaties op met winkels en daar leer je zo veel van.’
Om zoveel mogelijk mensen te bereiken probeert Van der Horst ook wat ideeën betreft zo toegankelijk mogelijk te zijn. ‘Natuurlijk moet je creatief zijn’, zegt hij, ‘maar ik wil ook dat mijn kleding communiceert. Daarom werk ik altijd met clichés: hét perfecte Hawaii-shirt, hét ideale witte T-shirt, dé trenchcoat, dé overall. Ik houd van dat soort archetypes.’ Hij doet er onderzoek naar, naar die oerkledingstukken. Duikt de bibliotheek in, koopt talloze vintage exemplaren via e-Bay en vergelijkt ze met elkaar om erachter te komen aan welk miniem detail het ligt dat het ene exemplaar wel goed zit en het andere niet.
Zo ontdekte hij dat bij het ideale Hawaii-shirt de print aan de binnenkant van de openstaande kraag doorloopt, terwijl bij het goedkopere exemplaar het einde van de print duidelijk zichtbaar is. ‘Ik vond het grappig dat de shirts van Prada op die goedkope manier gemaakt bleken, wat heel lelijk was’. Toen Van der Horst precies wist hoe hét Hawaii-shirt eruit diende te zien, bestelde hij grote hoeveelheden vintage stoffen waarvan hij zijn afstudeercollectie maakte. ‘Ik gaf er natuurlijk wel een ironische twist aan, door de overhemden te voeren met pastelkleurig linnen en de naden te stikken met een losse spanning en een dikke draad, alsof het allemaal met de hand was gemaakt.’
Een ironische twist – Maarten van der Horst maakt er graag gebruik van. Hij streek kristalstickers van vleermuizen en haaien op über-Britse beige trenchcoats, het resultaat van zijn sponsorsamenwerking met Swarovski. De jassen vlogen de winkels uit. Hij grijnst. ‘Ik zei vroeger al: mode ontwerpen is niets anders dan bestaande kledingstukken gebruiken en die versieren. En dat doe ik eigenlijk nog steeds.’ Dat klinkt wat gemakzuchtig, maar wie weet hoeveel onderzoek er voorafgaat aan het maken van zijn collecties, zal niet snel beweren dat Maarten van der Horst een luie ontwerper is. Hoe graag hij ook de draak steekt met de mode, serieus nemen doet hij haar wel degelijk.
‘Ik ging op mijn zestiende in mijn eentje naar de Parijse modeshows. Ik was tijdens mijn middelbareschooltijd gegrepen door de ontwerpen van Vivienne Westwood en Jean Paul Gaultier. Dat wilde ik ook. Wat dat betreft neem ik mode heel serieus. Maar ik vind humor en relativering ook heel belangrijk. Ik zie hier in Londen weleens van die clowns rondlopen die van top tot teen in kleding van één ontwerper rondlopen, die roepen “Rick Owens is my God!”. Zo ben ik nooit geweest.’
Hij speelt ermee, met dat gedweep. Hij maakte kleding uit plastic zakken van de plaatselijke supermarkt, ontwierp een logo met zijn eigen naam, knalgroot in de lettertypes van allerlei verschillende deathmetalbands. ‘Ik vind het leuk om mijn naam zo groot op een T-shirt te zien. Het slaat nergens op, want ik ben nog maar een jaar bezig. Het is blufferige zelfspot, ik vind dat humor. En het is zo leuk om dingen te ontwerpen waar je zelf eigenlijk keihard om moet giechelen, en dat anderen die dan kopen.’
Tegelijkertijd zit er ook iets anders achter. Metallica, Iron Maiden – het zijn bands die méér zijn dan alleen muziek. Er zit een filosofie achter, een merk, een hele wereld. Dat wil Maarten van der Horst ook: een universum scheppen, een blik op de wereld die hij nog kent van vroeger, toen hij als schooljongen spaarde voor de kleding van Martin Margiela of Bernhard Wilhelm. ‘Ik kon nooit echt ontdekken voor wie ze precies ontwierpen, maar wanneer je kleding van hen kocht kreeg je hun ideeën, hun perspectief op de wereld erbij. En wanneer je iemand anders zag die ook hun kleding droeg, dan had je het gevoel dat je iets gemeen had met diegene.’
Zijn vorige mannencollectie was een commentaar op dat gemeenschapsgevoel. Hij maakt een plastic tas open die propvol zit met T-shirts. Daar is dat logo, daar zijn die lettertypes die onmiskenbaar verwijzen naar deathmetal en de fanatiek fancultus die daarom heen hangt. Zijn volgende collectie zal daar ook weer over gaan, zegt hij. Maar in plaats van kleding zullen het dan vlaggen zijn die hij gaat presenteren.
Vlaggen? ‘Ja, zijden vlaggen, met collages erop die refereren naar deathmetal, met logo’s en wolkenkrabbers en zo. Heel aspirational.’ Hij zoekt naar de juiste woorden om uit te leggen wat hij precies bedoelt, laat wat schetsen zien die hij heeft gemaakt en mompelt tegelijkertijd dat die ‘nog niet helemaal goed’ zijn. Helemaal duidelijk wordt het niet. Maar Van der Horst mag dan af en toe wat dromerig overkomen, hij mag soms wat hakkelen en niet op een Nederlands woord komen omdat zijn hoofd vol zit met de Engelse versies – aan hem twijfelen doe je eigenlijk geen moment. Hij lijkt een eindeloos vertrouwen in zichzelf te hebben.
Werken in de mode betekent risico’s nemen, vindt hij. Roekeloos zijn. Hij doet het met verve en die houding heeft hem tot nu toe vleugels gegeven. En als het op een dag anders loopt dan hij had gehoopt – soit. ‘Nu ik een publiek heb, en een uitlaatklep voor mijn ideeën, merk ik dat het fijn is. Maar als dat weg zou vallen, dan zou ik gewoon ergens anoniem mijn ideeën gaan uitwerken. En waarschijnlijk zou ik daar uiteindelijk net zo gelukkig van worden.’
Gepubliceerd in ELLE, maart 2013