‘Ik heb heel veel kleren gekocht. Als ik maar even iets zie wat ik mooi vind, dan koop ik een geluksmoment. Maar na een paar minuten is dat alweer voorbij. Troost is het niet, verdoving hooguit.’ Aan het woord was Mirjam Rotenstreich, een jaar geleden in de Volkskrant. Voor het eerst sprak ze in het openbaar over de dood van Tonio, haar zoon en die van schrijver A.F.Th. van der Heijden, die op 21-jarige leeftijd was verongelukt.
Mijn oog bleef haken aan deze zinnen. Ik had van tevoren gehoopt dat er iets (hoe klein ook) in de tekst zou staan over de rol die kleding speelt wanneer je verdrietig bent, of zelfs buiten zinnen van verdriet.
Dat die rol beperkt kan zijn, zoals Mirjam Rotenstreich dat ervaart, kon ik begrijpen. Wat haar impulsaankopen betreft verschilt ze niet veel van elke ongelukkige vrouw die zich met hart en ziel overgeeft aan de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf en daar ook ‘geluksmomenten’ aanschaft, die de acute pijn wellicht even naar de achtergrond dringen, maar die alweer zijn vervlogen wanneer de nieuwe kledingstukken in de kast hangen. Dat zijn slechts afleidingsmanoeuvres.

John Singer Sargent: Cashmere, 1908 (Bill Gates Collection)
En toch: kleding en verdriet. Het verband ertussen is sterker dan men doorgaans denkt – en dan heb ik het niet over rouwkleding. Rouwkleding is van oudsher functionele kleding die is bedoeld voor de buitenwereld, om te laten zien dat je bedroefd bent. Rouwkleding biedt geen troost, zelfs geen tijdelijke verdoving. Ze wordt gedragen in een periode die ronduit rottig is en, belangrijker: vaak zit ze niet eens lekker. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: ‘Ik voel me zo slecht, ik trek even dat zwarte mantelpak aan dat ik droeg op de begrafenis van mijn oma’.
Nee. Ik bedoel kledingstukken als toevluchtsoorden, als stoffen omhulsels die bescherming bieden. Die kennen we allemaal: zachte broeken en truien, kasjmier sjaals of jurken met prints en details waar je gelukkig van wordt. En ze betekenen voor iedereen iets anders.
Ik ken mensen die, wanneer de dagen zwart zijn, kleur gaan dragen. Ik ken ook mensen voor wie donkere tinten juist behaaglijk zijn. Waar het om gaat is dat je in tijden van kippenvel zoekt naar dat wat je huid in elk geval kan vrijwaren van pijn, een stoffen buffer tussen jou en de wereld. Het is toch niet voor niets dat Mirjam Rotenstreich in haar verdriet tijdelijke verlichting zoekt in kleding, en niet in kamerplanten of keukenspullen? Juist omdat kleding dicht op de huid zit en je door alleen maar de stof aan te raken iets voelt, lijkt ze zo geschikt om te troosten.
Dat idee kan ver gaan. In een Canadees laboratorium werkt men aan ‘intelligente textiel’. Wearable Absense heet het project en het bestaat (voorlopig alleen nog) uit capuchonjassen (die er voorlopig ook nog eens onaantrekkelijk uitzien, maar afijn) met allerlei technologische snufjes erin.

Wearable Absence
Voel je je naar, dan meet die jas je hartslag, ademhaling en de vochtigheid van je huid. Die data worden opgestuurd naar een database, die vervolgens, afhankelijk van je gemeten gemoedstoestand, berichtjes stuurt naar jouw jas: bemoedigende stemopnamen of songteksten, die via speakertjes in de capuchon of een LED-lichtkrant op de mouw hoor- en leesbaar zijn.
Wearable Absense staat nog in de kinderschoenen, dus wie weet waar ze nog mee gaan komen. Maar voorlopig lijkt het me een nogal omslachtige manier om te bereiken wat een mooi gemaakte wollen trui ook best voor elkaar kan krijgen. Vooral in de schoonheid van een kledingstuk, het liefst handgemaakt natuurlijk, dat door snit en stof staat als een huis, vind je troost. Kortstondig of langdurig, dat maakt eigenlijk niet uit.
Dit artikel werd gepubliceerd in Elle, januari 2013.
Ik schreef al eerder over kleding en technologie. Lees maar: ‘De toekomst is synthetisch‘.