Wat jij getto noemt, noem ik mijn thuis. Gesprek met fotograaf Bruce Davidson

Vandaag (7 januari 2018) eindigde de tentoonstelling Bruce Davidson, American Photographer in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. Ik sprak de 84-jarige fotograaf afgelopen september voor de Volkskrant.

 

IMG_7474

Bruce Davidson gefotografeerd door Koos Breukel in het Nederlands Fotomuseum, Rotterdam (september 2017)

 

Op de eerste dag dat Bruce Davidson met zijn grootformaat camera en driepoot door het straatarme Spanish Harlem in New York sjouwde, gebeurde er iets kleins dat grote indruk maakte op de Amerikaanse fotograaf. Het was 1966, Davidson was 33. Hij was zeker niet al te lang en hij had wenkbrauwen als hoog opgetrokken halve maantjes, waardoor hij permanent verbaasd leek, en ook tamelijk onschuldig. ‘Wat doe je,’ vroeg een vrouw die hem zag fotograferen. ‘Ik fotografeer het getto,’ antwoordde Davidson. ‘O, je fotografeert het getto,’ reageerde de vrouw. ‘Luister eens, wat jij getto noemt, noem ik mijn thuis.’

‘Die uitspraak is me altijd bijgebleven,’ zegt de fotograaf, inmiddels 84 jaar oud en op bezoek in kletsnat Rotterdam voor de opening van een groot retrospectief van zijn werk in het Nederlands Fotomuseum. Hij wordt vergezeld door zijn vrouw en zijn twee dochters, die aanwezig zijn bij elk interview en elke fotoshoot. ‘Soms komt er ineens een verhaal voorbij dat we nog niet kenden,’ zegt een van de dochters. En daar luisteren ze dan graag naar. De wenkbrauwen van Davidson schieten glunderend omhoog.

Die dag in 1966 was het begin van wat zou uitgroeien tot een van zijn bekendste projecten. East 100th Street, Harlem is een documentairefotoserie in de beste Amerikaanse traditie: zwart-wit, geconcentreerd en betrokken. In dit geval: extreem betrokken. Davidson, door sommigen eerder humanist dan fotograaf genoemd, ging het project zelfs zo belangrijk vinden dat het nut ervan elke esthetische kwaliteit te boven ging. Vóór alles moesten zijn foto’s een doel dienen, ze moesten verandering teweegbrengen in de wijk. De opmerking van de vrouw sterkte hem in dat gevoel. Zijn werk was niet alleen van hem; het ontstond dankzij anderen. Iedereen die poseerde voor Bruce Davidson kreeg in de dagen daarna een print van de fotograaf. Het meest trots was hij toen de wijkraad, die hem had geholpen aan zijn eerste contact (een gezin met tien kinderen) op voorwaarde dat hij geen ‘clichéfoto’s’ zou maken, na twee jaar zijn fotoboek aan de burgemeester van New York aanbood met de boodschap: ‘Dit zijn trotse, levenslustige mensen die betere huizen verdienen.’

‘Mijn werk betékende iets voor hen,’ zegt Davidson. ‘En dat betekende een hoop voor mij.’

264

Bruce Davidson, Untitles, East 100th Street (Fire Escape), 1966 / Magnum Photos

100850_4

Bruce Davidson, East 100th Street, 1966 / Magnum Photos

Hij begon al met fotograferen toen hij tien jaar oud was. Zijn moeder vond het goed dat er een donkere kamer in huis kwam, waar hij zelf zijn afdrukken kon maken. Hij is er nooit meer mee opgehouden. Ook nu nog heeft hij een donkere kamer. Hij ontwikkelt er zijn nieuwste ‘hobby’: foto’s van Neanderthalers en dinosaurussen die hij tegenwoordig maakt in het Museum of National History in New York. ‘Ik fotografeer niet meer elke dag,’ zegt hij, ‘maar ik denk er nog wel elke dag aan.’

Nu blikt het Nederlands Fotomuseum terug op zijn brede oeuvre, dat vele decennia omspant. Aan de muren hangen de wapenfeiten: Martin Luther King tijdens een speech in 1963, de Mars naar Washington, segregatie in Alabama, mijnwerkers in Wales in de jaren zestig. Davidson was erbij. In 1958 was hij toegetreden tot het befaamde fotoagentschap Magnum. Grote voorbeelden waren de Fransman Henri Cartier-Bresson en de Amerikaan Eugene Smith, zwart-witkijkers van het eerste uur.

1310200913250061

Bruce Davidson, The Widow of Montmartre, 1956 / Magnum Photos

Vanaf het prille begin werd hij gedreven door een grote belangstelling voor andere mensen en de behoefte om via zijn camera wezenlijk contact met hen te maken. ‘Seeing eye to eye,’ noemt hij dat zelf. In de oudste reportages in Rotterdam is dat al duidelijk zichtbaar. Toen hij als soldaat in het Amerikaanse leger in Parijs gestationeerd was, raakte hij zo gefascineerd door een oude vrouw dat hij haar dagenlang volgde. En zij liet dat toe. The Widow of Montmartre (1956) kent een behoorlijke dramatiek, die tot uiting komt in sterke contrasten en bijzondere perspectieven (grote raampartijen en dan de weduwe klein en teer in een donkere hoek). Maar nergens wordt het larmoyant, nergens ‘too sweet’. Ook niet toen hij twee jaar later een kleine clown in een circus in New Jersey vastlegde. Wat trok hem zo aan in Jimmy Armstrong, die grappenmaker met het grote hoofd en het gedrongen lichaam?

Davidson, met een lachje: ‘Ik was klein. Hij was kleiner.’ De eerste foto die hij van Armstrong maakte was die waarop de artiest buiten de circustent aan het wachten was tot hij de piste in mocht. ‘Voor die foto was het belangrijk dat hij niet de clown uithing. Ik wilde geen lolletje van hem maken. Ik denk dat hij dat waardeerde.’ Onvergetelijk is het beeld waarop een afgeschminkte Armstrong aan een tafeltje met een bosje verlepte bloemen vermoeid voor zich uit staart. Zeg ‘eenzaamheid’ en dat is de foto die je krijgt.

b6a623d641549852d646eeeea103401e

Bruce Davidson, Dwarf Dinner (Jimmy Armstrong), 1958 / Magnum Photos

In 1980 begon Davidson aan een ander onderscheidend project: Subway. Dagelijks begaf hij zich, nadat hij eerst een paar koppen sterke koffie achterover had geslagen, naar de onderwereld van New York, die bestond uit onbarmhartig voortrazende treinstellen, graffiti, lawaai en criminaliteit. Het was een totaal andere biotoop dan de straten van Spanish Harlem, grimmiger, afstandelijker. Davidson probeerde de ondergrondse reizigers net zo onbevangen tegemoet te treden als altijd; hij droeg zijn camera voor zijn buik, zodat onmiddellijk duidelijk was waar hij voor kwam. En weer dat engagement: ‘Ik had het gevoel dat deze plek gezien moest worden. Ik probeerde een verandering te bewerkstelligen. De metro ging onder mijn huid zitten. Elke morgen werd ik wakker, kleedde me aan en spoedde me naar het ondergrondse als een weerwolf.’

New York subway in the 80s (4)

Bruce Davidson, Subway, 1986 / Magnum Photos

Het overkomt de fotograaf met enige regelmaat dat mensen die hij decennia geleden fotografeerde contact met hem opnemen. Ze herkennen hun jongere zelf in een van zijn boeken, op een tentoonstelling of, zoals een vrouw uit de serie Subway overkwam, als onderdeel van een groot diorama in de etalage van Hermès. Het ontroert Davidson zichtbaar wanneer hij die verhalen vertelt. ‘Ze was zó goed terechtgekomen,’ zegt hij over de vrouw die nog een kind was toen hij haar had vastgelegd, hangend voor een betralied venster, naast een kooi met haar parkiet erin.

‘Ze werkt nu als een voedingsdeskundige in een veteranenhuis. Ze was bijna in tranen toen ze zei: ‘Deze foto – dat is wat we hebben doorstaan.’ Zijn echtgenote knikt, zijn dochters maken foto’s. Davidson herhaalt het nog maar eens: ‘Dat is waar ik het voor deed. Ik fotografeerde wat gezien moest worden.’

 

*

 

Eén keer in zijn leven is de Amerikaanse fotograaf Bruce Davidson aangeklaagd. Het was aan het begin van zijn carrière, hij was jong en had niet veel geld. ‘Ik liep door Central Park toen ik een stel zag, een typische ‘American family’, dacht ik. De man maakte foto’s van de vrouw, het zag er zo lief uit.’ Davidson legde het stel vast, maar dat werd hem niet in dank afgenomen. ‘Wat bleek: die vrouw was niet zíjn vrouw. Ik schrok, maar mijn advocaat wilde maar één ding weten: had ik de foto gemanipuleerd? Het antwoord was nee. Toen was het klaar. Ik kon weer gaan.’

2 thoughts on “Wat jij getto noemt, noem ik mijn thuis. Gesprek met fotograaf Bruce Davidson

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s