Onlangs bracht deze krant het verhaal van Ed van der Elsken en zijn voorkeur voor dat ene beeld. Wekelijks werd uit de doeken gedaan hoe de straatfotograaf uit alle foto’s die hij maakte van bijvoorbeeld een zoenend stelletje op de boulevard in Marseille of een drietal uitdagende dames dat de Amsterdamse Beethovenstraat oversteekt, uiteindelijk de – voor hem – beste foto koos: het beeld waarin alles klopt, de best mogelijke vertaling van de situatie op dat ene moment. Met die enkele foto vertelde Van der Elsken het hele verhaal. Net als Henri Cartier-Bresson dat in 1932 deed met een man die in Parijs over een plas water sprong. Dankzij de befaamde Franse Magnum-fotograaf hangt die man nog altijd in de lucht, boven zijn eigen spiegelbeeld. Wat er na de sprong met hem gebeurd is – is hij uitgegleden, in een gat gedoken en verdwenen? – je kunt je er een voorstelling van maken, maar het doet er eigenlijk niet toe. Dat ene zweefmoment is de geschiedenis ingegaan als het visuele en dramatische hoogtepunt van de gebeurtenis. De rest is onbelangrijk.

Beethovenstraat 1967, Amsterdam © Ed van der Elsken / Nederlands Fotomuseum

© Henri Cartier-Bresson, Derrière la Gare Saint-Lazare, 1932
Er zijn ook fotografen voor wie één beeld juist te weinig is. Die een bulk aan beelden nodig hebben om hun verhaal te vertellen en soms zelfs een uitgesproken hekel hebben aan dat ene, perfecte, alleszeggende beeld. Waarom? Leveren meer foto’s ook meer inhoud en meer zeggingskracht op? Of kunnen deze fotografen stiekem gewoon niet kiezen?
Een beroemd voorbeeld van zo’n veelpleger is Eadweard Muybridge. Het verhaal van deze Britse fotograaf is bekend: in 1872 kreeg hij van de Amerikaanse zakenman Leland Stanford de opdracht om via de fotografie na te gaan of een paard in volle galop met alle vier zijn hoeven loskomt van de grond. Met behulp van twaalf camera’s langs een racebaan, een supersnel paard met de naam Sallie Gardner en een bijna net zo snelle sluitertijd toonde Muybridge in een reeks beelden aan dat Sallie inderdaad steeds eventjes door de lucht zweefde tijdens haar race. Eén frame in de reeks liet het duidelijk zien. Eén beeld – maar zonder de andere beelden was het verhaal niets waard. De bewijsvoering zat ‘m in het tonen van de hele beweging die het paard steeds opnieuw maakte: zowel het even door de lucht vliegen als het raken van de grond.

© Edward Muybridge, 1878
Muybridge vond meerwaarde in de veelheid. Had híj de springende man in Parijs gefotografeerd, hij had hem niet voor eeuwig in de lucht laten zweven, maar aangetoond hoe de man op zijn voorste been was neergekomen en hoe het water tegen zijn broekspijpen was gespat. Zijn beelden zouden een flipboekje zijn, waarin elke beweging van de springer per seconde zou zijn vastgelegd. Niet voor niets was zijn fotografische werk een belangrijke basis voor de uitvinding van de film, pas in 1895. Als dus (in elk geval voor de duur van dit stuk) het ene historische fotografenkamp wordt aangevoerd door Ed van der Elsken en Henri Cartier-Bresson, de mannen van het beslissende moment, dan wordt het andere vertegenwoordigd door Muybridge. En hij krijgt hulp uit hedendaagse hoek. Het Fotomuseum Den Haag presenteert deze zomer het werk van Arno Nollen: een nieuwe installatie, genaamd Just, en een overzicht van zijn fotoboeken die de bezoeker kan doorbladeren.
Doorbladeren is hier een belangrijk woord. Het is toepasbaar op veel van wat Nollen maakt: niet alleen op de boeken, maar ook op installaties zoals Just, die bestaan uit fotoseries, meestal portretten van anonieme vrouwen. Het zijn reeksen van beelden, die soms maar een haartje of een knipoog van elkaar verschillen en waarin veel herhaling zit, als terugkerende zinnen in een gedicht. Het enkele beeld lijkt voor Nollen (die zich overigens nooit fotograaf noemt, eerder ‘verhalenverteller’) niet of nauwelijks te bestaan. Sterker nog, laat hij per mail weten: ‘Het enkele beeld heeft voor mij geen enkele waarde. De serie ís het enkele beeld. Elk beeld is onderdeel van een context. Je kunt mijn werk het best begrijpen wanneer je bij het kijken denkt aan bijvoorbeeld de narratief die de Italiaanse regisseur Michelangelo Antonioni in zijn films hanteert of aan de structuren van geschreven verhalen.’

Just van Arno Nollen in het Fotomuseum Den Haag, foto: Merel Bem

Just van Arno Nollen in Fotomuseum Den Haag, foto: Merel Bem
Lopen door de grote zaal van het Fotomuseum, waar clusters kleine foto’s en soms een grotere van steeds dezelfde jonge vrouw aan de muren hangen, voelt inderdaad als bladeren of browsen. Er is geen dwingende vertellijn, het bezoek mag zelf weten waar het begint, maar er is wel ritme, en een besef van tijd. De hoeveelheid aan beelden, de herhaling en de opperste concentratie op dat ene onderwerp met haar gebeeldhouwde trekken (die lippen!) zorgen ervoor dat je met haar mee lijkt te lopen door de tijd, ook al weet je niet precies wat de chronologische volgorde is. Het is meer dat je via al die beelden haar gezicht steeds beter en van alle kanten leert kennen, zoals dat van een vriend. En hoewel Nollen in zijn werk geen wetenschappelijk experiment uitvoert, zoals Muybridge dat in de negentiende eeuw wel deed, doet zijn werkwijze denken aan die van een verzamelaar, iemand die genoegen beleeft aan het ordenen en rubriceren van verschillende soorten wat-dan-ook.

Just van Arno Nollen in Fotomuseum Den Haag, foto: Merel Bem

Just van Arno Nollen in Fotomuseum Den Haag, foto: Merel Bem
Er zijn meer fotografen en kunstenaars die houden van beelden sprokkelen en ordenen, soms tegen de klippen op. Paul Kooiker en Mariken Wessels zijn twee van die hoarders. Beiden laten het woord ‘verzamelen’ vallen wanneer ze antwoord geven op de vraag waarom ze zo graag seriematig werken. Beiden presenteren werk dat opvalt door zijn veelheid en herhaling.
‘Het is mij nog nooit gelukt om het in één beeld te doen’, zegt Kooiker. Hij maakte naam met onder meer fotoreeksen van grote blote vrouwenlichamen, anoniem ‘gepresenteerd’ in een kunstenaarsatelier of achter in de tuin, beeldsequenties van spuitende fonteinen en zwanen, en een voyeuristische fotoreeks van wegvluchtende naakte vrouwen. De beelden volgen elkaar niet chronologisch op, zoals bij Muybridge, maar ze worden wel altijd groepsgewijs gepresenteerd.

© Paul Kooiker, Hunting and Fishing, 1999 (Basalt)

© Paul Kooiker, Hunting and Fishing, 1999 (Basalt)

© Paul Kooiker, Hunting and Fishing, 1999 (Basalt)
‘Ik geloof niet in het perfecte beeld’ zegt Kooiker. ‘Niets is zo vervelend om op een tentoonstelling alleen maar highlights te zien. Ik werk graag met slecht materiaal, foto’s die net niet scherp zijn. Daar speel ik mee, het is een voortdurend onderzoek naar het medium. Het ene beeld is mooier dan het andere, maar dat maakt het juist interessant. Ik heb elk beeld nodig om mijn punt te maken, om tot de essentie te komen – en zelfs dan lukt het nooit helemaal.’
Vorig jaar bracht Mariken Wessels haar boek Taking Off. Henry my neighbor uit. Het vertelt het verhaal van een man die bezeten is van zijn vrouw en haar obsessief fotografeert. Wessels kreeg zijn archief in handen. Bladzij na bladzij stort zij de bezetenheid van die onbekende man uit over de lezer (kijker) in de vorm van een overweldigende hoeveelheid zwart-wit fotootjes waarop een (half) ontblote vrouw poseert. ‘Ik wilde echt álles gebruiken’, zegt Wessels. ‘Dat was een overwogen keuze: alleen zo kon ik dat dwangmatige duidelijk maken, én de voortgang van de tijd. Die man heeft dit jaren achter elkaar gedaan. Het is nodig dat je dat ziet.’

© Mariken Wessels, Taking Off. Henry my neighbor, 2015

© Mariken Wessels, Taking Off. Henry my neighbor, 2015 (Foto: Aperture)
Ze heeft niets tegen het enkele beeld, dat kan vaak heel raak zijn, alleen: ‘Ik hou gewoon veel meer van het seriematige, van het verzamelen en ordenen. Bovendien, ik denk dat dit is hoe het geheugen werkt: je herinnert je iemand in een veelvoud van beeld.’
Of hij niet gewoon slecht is in kiezen? Kooiker schiet in de lach. ‘Probeer maar eens een serie van duizend foto’s terug te brengen naar vijftig. Het is natuurlijk wel anders dan bij de fotograaf die op zoek is naar dat ene, enkele beeld. Die maakt de keuze voor het beeld eigenlijk op het moment zelf, wanneer hij voor zijn camera iets ziet gebeuren en in een flits het knopje indrukt. Ik maak de keuze altijd achteraf.’
Arno Nollen: Just. T/m 18 september in Fotomuseum Den Haag. Publicatie (Verhaallijn 6B) 40 euro.
***
Dat ene moment vermijden zonder seriematig te werken? Dat kan. In de jaren zeventig ging de Japanner Hiroshi Sugimoto naar de bioscoop en nam mee: zijn grootformaatcamera. Toen de film begon, zette hij de sluiter wijd open en aan het eind deed hij hem weer dicht. Het resultaat: een foto van een filmtheater met in het midden een verbijsterend wit scherm, een hele film in één opname. En tja, na die ontdekking maakte Sugimoto er natuurlijk alsnog een serie van: Theaters (1978–).

© Hiroshi Sugimoto – Movie Theatre, Canton Palace, Ohio, 1980
Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant op 22 juli 2016.
Tsss, dit was heel interessant. Ik heb veel geleerd. Je kunt heel goed vertellen Merel. Zelfs ik, als leek en cultuurbarbaar, ben geboeid en ik snap het ook.
Beide vormen (enkel beeld en serie) vind ik even leuk. Soms is het één te prefereren en soms het andere.
Greetje
Dank Greetje!