Deze tekst sprak ik uit ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Look At Me in het Amsterdamse Persmuseum op 12 september 2013.
***
De vorige keer dat ik hier in het Persmuseum was, bezocht ik de tentoonstelling No Pictures. Toen hingen er talloze foto’s waarop vooral mensen stonden die ik niet kon zien. Hun gezichten zaten verstopt achter hun handen, achter tassen, achter kranten. Er waren mensen die scholen achter vuilnisbakken, onder een jas of achter een heel verkeerd imago. Het was lollig, slapstickachtig lollig, en het was schrijnend, onaangenaam schrijnend. In het stuk dat ik naar aanleiding van die tentoonstelling schreef, vergeleek ik de fotograaf met een insect.
Ik schreef:
‘Als het erop aankomt, voldoet bijna alles. Een koffer. Een hand. Een papieren zak. Een krant. Ook achter een ijzeren vuilnisblik is het goed schuilen. Voor wie? De fotograaf natuurlijk, dat nare insect met zijn zoemlens dat niet van ophouden weet, ook al sla je ernaar en duik je weg onder je jas. Hij bedient zich van magie, zo lijkt het, want zodra je hem een mep verkocht hebt, duikt er een ander op die jou in je onbesuisde doen koeltjes vereeuwigt.’
Die vergelijking is mij nog weleens nagedragen door een fotograaf die zich echt aangesproken voelde door deze stereotypering, hoewel hij in zichzelf toch helemaal geen irritante mug herkende. Dat zal ik goedmaken. Vandaag, bij de opening van deze tentoonstelling die juist gaat over de zichtbaarheid van alles, en over de verleiding die uitgaat van een goede foto, zing ik de fotografen, en vooral die ene met die lange tenen, zachtjes toe: Hoera, vrienden. Wat geweldig dat jullie werkelijk overal zijn om de dingen vast te leggen, zodat wij alles kunnen zien.
Waarvan akte op deze expositie, die werd samengesteld uit het archief van weekblad Het Leven.
Het Leven – ik heb het blad zelf niet meegemaakt, het verscheen tot 1941, maar zit ik er heel ver naast wanneer ik beweer dat het een soort voorloper was van Nieuwe Revu? Sensatie – daar ging het om. Dus veel moord en seks en pikanterietjes, maar ook zwaardere onderwerpen: werelden die eigenlijk verborgen hadden moeten zijn en waarvan je je kunt afvragen of we ze in eerste instantie überhaupt wel wilden zien, maar die door de flits van de fotograaf ineens volop werden belicht.
En toen die beelden er eenmaal waren – ja toen wilden we wel kijken. Naar de herstelkamer van de plastisch chirurg, een openbare executie, atoomproeven, een man die op een stalen balk van een wolkenkrabber in aanbouw zit, honderden meters boven de grond, terwijl hij vrolijk zwaaiend de zwaartekracht en onze gemoedsrust tart.
De fotografen van Het Leven waren overal bij, leek het. En ze haalden het ook nog in hun hoofd om te komen op plekken waar nog nooit iemand met een camera was geweest, zoals in de kinderwagen, waar ze vastlegden wat een baby moet zien wanneer hij nietsvermoedend naar de lucht ligt te kijken en er plotseling drie kirrende vrouwenhoofden in zijn gezichtsveld verschijnen. Dat is misschien wel de engste foto van deze tentoonstelling.

Opname die laat zien hoe een baby van 7 maanden vanuit de wandelwagen zijn omgeving waarneemt. Engeland, rond 1958 Nationaal Archief/Spaarnestad Photo/Fotograaf onbekend
Door de lens van de fotocamera kijken wij met alles mee. Dat deden we al ten tijde van Het Leven, en dat doen we nog steeds. We kijken ons rot. Maar wat ik me nou al een tijdje afvraag: zien we ook meer?
Ik weet het niet. Uit een recent onderzoek van een Britse psycholoog en pianist bleek dat mensen bij het oordelen over muziek vooral hun ogen gebruiken. Andere zintuiglijke informatie wordt verdrongen. Als dit echt waar is, dan zijn onze ogen dus nog belangrijker dan we dachten. Toch blijkt nog dagelijks dat we niet goed uit onze doppen kijken.
Daar zijn talloze voorbeelden van, maar het meest schrijnende is dat van de Marokkaanse jongens in Westerbork. Het is inmiddels een beroemde foto. Dit is wat we zien: we zien, door prikkeldraad heen, Marokkaanse jongens die bij elkaar zitten. Sommigen hebben hun capuchon over hun hoofd getrokken. Er is niets wat erop wijst dat we hier met criminele jongeren te maken hebben en toch wordt de foto al jaren alleen in die context gebruikt. In de kutmarokkaantjescontext.
En dus zien we met zijn allen een aantal Marokkaanse gastjes dat geen respect heeft voor ons oorlogsverleden of de joodse bevolking of wat dan ook. Gelukkig bestaat er iemand als Martijn Kleppe, historicus aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, die heeft aangetoond hoe die foto door diverse media telkens opnieuw uit zijn originele context is gehaald. Waar we eigenlijk naar kijken, zijn jongens die tijdens het luisteren naar het verhaal van een kampoverlevende juist wegduiken voor de fotograaf en zijn camera, uit angst voor negatieve beeldvorming. Waarom zágen we dat dan niet?
Een tijd geleden vond ik trouwens een geweldige foto van Martijn Beekman in de krant. Die was naar de scholengemeenschap Ibn Ghaldoun gegaan, waar al een tijd zoveel ophef over is, en hij had zijn camera gericht op een groepje leerlingen en hun ouders. Die haalden op hun beurt hun telefoons tevoorschijn en richtten die als een soort spiegel op de fotograaf.
Kijken en bekeken worden in een tijd waarin alles draait om visuele informatie – het is eigenlijk alleen maar verwarrender geworden. Soms weet ik niet meer precies wat ik zie op een foto. Een foto is van nature een kameleontisch verschijnsel, hij kan alle vormen aannemen die hij maar wil. En ook al kijk je al jaren, soms zie je gigantisch iets over het hoofd. Dat gebeurde de mariene bioloog Roger Hanlon, die al jaren het camouflagegedrag van een octopus bestudeerde en tijdens het achternazitten en filmen van een van die beesten onder water zag wat hij nog nooit eerder zag. Bekijkt u dat filmpje straks thuis, het is te vinden op de website Sciencefriday.com.
Hanlon weet dat hij naar de octopus kijkt, maar hij ziet hem niet. Dat komt omdat het beest zich heeft verstopt in een zeewierstruik – nee dat klopt niet: het beest is een deel van die struik geworden. Dezelfde kleur, dezelfde textuur – de octopus is gewoon compleet verdwenen. Pas wanneer Hanlon met zijn camera dichterbij komt, schrikt het dier en wordt het, als bij toverslag, helwit en zichtbaar. Hij spuit zijn inkt en zwemt weg, om daarna weer een steen te worden.
Misschien is een foto goed te vergelijken met zo’n octopus. Je kijkt ernaar, maar je weet dat je eigenlijk niet ziet wat je moet zien of wat het allemaal betekent. Misschien moeten we elke foto, en zéker een sensationele foto, zo benaderen als Hanlon deed: door heel dichtbij te komen, zodat ie schrikt en zijn ware aard laat zien. Misschien moeten we er een vak van maken op scholen: leren kijken naar foto’s. En misschien moeten we dat vooral doen in deze tijd van overbelichting en de alomtegenwoordigheid van fotografen.
Laten we daar nu mee beginnen. Ik wens u veel kijkplezier en ik hoop van harte dat u iets ziet.
Ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling
Look At Me
in het Persmuseum in Amsterdam
12 september 2013

Op de Glimlach-school in Boedapest bekijkt een vrouw met een getekende mond voor haar gezicht gebonden zichzelf in een handspiegel. Hongarije 1937. Nationaal Archief/Spaarnestad Photo/Het Leven/Fotograaf onbekend