Klinkt daar muziek? Jazeker wel. Het bezoek is nog maar koud binnen of de dramatische hectiek van Maurice Le Roux, jazzcomponist, slaat hem in het gezicht. Dit is de eerste zaal van de tentoonstelling, gevuld met een gekrioel van over elkaar heen buitelende blazers en kaatsende klanken. Ze horen bij Broadway By Light uit 1953, een eerbetoon aan de nachtelijke neonreclames van Times Square, baken van licht en opgepompte beloften in New York, door velen beschouwd als de eerste Pop Art-film. Het was ook de eerste film die de fotograaf, graficus en filmmaker William Klein (1928) maakte.
Dit is het begin van de expositie William Klein + Daido Moriyama. Het is een dubbeloverzicht van twee wereldberoemde fotografen in Tate Modern, Londen, dat evenwel in twee afzonderlijke delen, en voorzien van twee afzonderlijke catalogi, wordt gepresenteerd. De ene fotograaf is Amerikaan, de andere Japanner. Beiden schuimden ze decennialang de grootstedelijke straten af (Daido Moriyama doet dat trouwens nog steeds), op zoek naar een nieuwe manier van fotograferen, een die het ware bestaan dichter op de huid zou zitten. Beiden op hun geheel eigen, andere manier natuurlijk, wat extra duidelijk wordt op de tentoonstelling.
Klein mocht in Londen van de samenstellers het spits afbijten. Dat is niet voor niets, want van de twee fotografen is hij degene, zoals aan het begin ook al bleek, die het meest aantrekkelijke werk maakt. Van zijn foto’s krijg je zin.
Alles waar Klein bekend mee werd stuitert door de zalen: het grootstedelijke geroezemoes, de drukte in de straten, het leven dat zich ongevraagd en schreeuwerig aan je opdringt, de humor van de fotograaf. Zijn tot grote formaten opgeblazen zwart-wit foto’s hangen dicht tegen elkaar aan en bedekken de museumwanden bijna helemaal, als in een negentiende-eeuwse salon.
‘In your face’ – het is de beste omschrijving van wat je hier ziet, gelijk het fotografische adagium van William Klein. Het is alsof je er zelf bij bent: in Moskou tussen de dringende toeschouwers van de parade op 1 mei 1961, met je neus pal in de kruin van het jongetje voor je. In het treinstation van Kiev, waar een voorbijlopende vrouw een vliedende vlek wordt, gevangen in een bundel daglicht van buiten. Je staat midden tussen de biddende nonnen in Rome, en je maakt voor even deel uit van een Romeinse picknick, waar Italiaanse jongetjes geen seconde stilzitten, ook (of juist) niet voor een fotograaf.
Alles in die foto’s ademt, leeft, pulseert, swingt en beweegt. Die dynamische aanpak was nieuw in de jaren vijftig, toen Klein hem introduceerde, en heeft nog altijd niet aan frisheid ingeboet.
‘Als je foto niet goed genoeg is, dan kwam je niet dichtbij genoeg.’ Deze beroemde uitspraak van oorlogsfotograaf Robert Capa werd het motto van William Klein. Aan het einde van de jaren veertig trok hij als angry young man vanuit New York naar Parijs omdat hij daar graag schilder wilde worden. Maar toen Klein met een lange sluitertijd foto’s maakte van één van zijn grote panelen, terwijl dat net door iemand werd verschoven, viel het kwartje. De ontwikkelde beelden toonden een ‘prachtige, abstracte veeg’, een bewogen vlek.
‘Die blur was een openbaring. Ik dacht: er is een manier om over het leven te praten. Door fotografie kun je het echt hebben over wat je om je heen ziet. En dat is wat ik sindsdien heb gedaan.’ Zo: onnauwkeurig en onscherp en direct – zo zag de werkelijkheid eruit, vond Klein. Zo beleefde je haar althans.
Dat inzicht leidde tot het verschijnen van Life is Good & Good For You in New York, ook wel gewoon New York genoemd, in 1956. Het werd een meer dan beroemd boek, een boek dat – terecht – nog altijd in de top tien van fotoboekenliefhebbers staat vanwege zijn compromisloze directheid, maar dat destijds door New Yorkers zelf met afgrijzen werd ontvangen.
Wat oogde de stad gruizig. Vies! Bewogen! Klein had het straatleven gevangen met groothoek- en telelenzen, hij had keihard geflitst en zich niet druk gemaakt om afgewogen composities. Zijn foto’s waren een radicale afrekening met de perfecte en smetteloze prints van fotografen als Ansel Adams en Edward Weston vóór hem, meesters der fotografische evenwichtigheid. Dit? Dit waren inferieure snapshots, morde men, verre van geschikt om de romantiek van New York mee te vangen.
Klein vond dan ook geen enkele Amerikaanse uitgever bereid om het boek op de markt te brengen. Pas veertig jaar na de eerste publicatie ervan, in Frankrijk, waar de revolutionaire filmmaker Chris Marker het onmiddellijk uitbracht, zou het in de Verenigde Staten verschijnen.
En dat terwijl het vrijwel meteen zijn weg vond in de rest van de wereld. Vooral in het naoorlogse Japan sloeg Kleins onconventionele en vernieuwende manier van fotograferen aan. Daar werden zijn ideeën geradicaliseerd en geabstraheerd door fotograaf Daido Moriyama (1938). Tot in het extreme, mag je wel zeggen.
Wat Moriyama overnam van Klein waren de gruizige straatbeelden en de mensen die van dichtbij werden vastgelegd, het scherpe contrast tussen zwart en wit, de liefde voor de nacht en neonverlichting. Maar Moriyama maakte alles duisterder, guurder. Zijn Tokio, waar de fotograaf zich naar eigen zeggen als een straathond doorheen beweegt, oogt grauwer en kouder dan het New York van Klein. Abstracter ook, omdat Moriyama de bewogen vlekkerigheid van Klein vaak tot onderwerp van zijn foto’s leek te maken, zodat je niet meteen ziet dat je naar een paar vrouwenlippen staat te kijken, of naar fel licht dat door een bladerdak schijnt.
Het voelt op de tentoonstelling in Tate Modern dan ook als een behoorlijke overgang, wanneer je na de levendige zalen met het werk van William Klein het veel bedachtzamer en ernstiger domein van Daido Moriyama betreedt. Die overgang werd niet gemarkeerd. Er staat geen verduidelijkende tekst op de muur en wat inrichting betreft zien de zalen met Moriyama’s werk er hetzelfde uit als die met dat van Klein. Ook hier bedekken grote foto’s de wanden, ook hier liggen belangrijke boeken uitgestald in vitrines. Maar het werk zelf – dat werkt niet mee.
De foto’s van Daido Moriyama horen eigenlijk niet aan de muur. Ze horen niet, gevat in zwarte lijsten en passe-partouts, achter glas. Die beweringen hoorde je de laatste jaren al vaker, maar hier in Tate Modern en afgezet tegen het geweld van William Klein, wiens werk aan de muur duidelijk wél overeind blijft, ligt het definitieve bewijs. Het is de reden dat de Japanse fotograaf er in de Britse krantenkritieken over de tentoonstelling tot nu toe niet goed vanaf komt. ‘Nihilistisch’ wordt zijn werk genoemd, en ‘verstommend repetitief’.
Het gekke is: dat is waar. Maar het zijn precies de kenmerken van Moriyama’s werk die in boekvorm worden omgebogen tot bewonderenswaardige kwaliteiten. In een boek (of in een avant-gardistisch tijdschrift, zoals het Japanse Provoke in de jaren zestig) is Moriyama op zijn best en, net als Klein, aanstekelijk. Niet voor niets maakte de fotograaf er zo’n 50. En net als William Klein bracht ook hij een boek uit dat van grote invloed werd op de generatie fotografen na hem (zoals Onaka Koji, Nan Goldin, Anders Petersen). Sashin yo Sayonara, oftewel Bye Bye Photography (1972), werd een klassieker. Nog altijd is het een gewild verzamelobject.
Het boek is de ultieme zoektocht naar het einde van de fotografie. Dat klinkt niet alleen moeilijk – dat is het ook. Het is lastig om precies te begrijpen wat Moriyama hier doet. De weerbarstige beelden uit het boek zijn zelden getuigenissen van een herkenbare realiteit, ze bestaan uit licht en schaduw, uit vlekken en vegen en krassen. Moriyama hergebruikte de weggegooide en bekraste negatieven van zijn foto’s door ze opnieuw te fotograferen en te herhalen, net zo lang tot de vraag ‘waar kijk ik nu eigenlijk naar?’ er niet eens meer toe deed.
En toch. Blader erdoorheen en je begrijpt (enigszins) wat hem bewoog. Het boek biedt in ieder geval een bepaalde cadans, een intrigerend ritme, én de mogelijkheid om Moriyama’s blik op fotografie beter te begrijpen: door te grasduinen, terug te slaan of het als een flipboek langs je vingers te laten gaan. Nog een keer. En nog een keer.
Dát is wat je moet doen met Moriyama’s werk. Maar dat kan natuurlijk niet op een tentoonstelling. In Tate Modern ligt Bye Bye Photography, een kwetsbare kopie van fotoboekenverzamelaar Martin Parr, onbereikbaar in een vitrine. De bezoeker moet het doen met de foto’s aan de muur, die uiteraard wel min of meer in een bepaalde opeenvolging zijn opgehangen, maar die niet kunnen verhinderen dat ze een aftreksel zijn van dat waar het werkelijk om gaat.
Moriyama’s grote kracht ligt in de cadans en in de hoeveelheid. Natuurlijk maakte ook hij heus wel foto’s die op zichzelf kunnen staan, met als bekendste voorbeeld zijn beroemde foto van een straathond (een ‘zelfportret’ uit 1971). Maar ze hebben meer baat bij elkaar. Samen zijn die foto’s als een film die je achter elkaar moet bekijken.
Nu resulteren de Moriyama-zalen in Tate Modern in een ervaring die het helaas niet haalt bij de boekvorm en ook niet bij de opgeruimde presentatie van buurman Klein. Zo bezien is die laatste de proloog en alle daarop volgende hoofdstukken van deze tentoonstelling. En Moriyama het dringende uitroepteken op het eind, bedoeld om fotografieconservatoren eraan te herinneren dat niet alles zomaar aan de muur kan worden gehangen en om hopelijk een discussie daarover aan te zwengelen. Zowaar een belangrijke functie, maar wellicht niet een die Daido Moriyama had geambieerd.
William Klein + Daido Moriyama. Tot en met 20 januari in Tate Modern, Londen.
Gepubliceerd in de Volkskrant op 19 oktober 2012
‘U hebt de Vrouw opnieuw gecreëerd!’ In de film Who Are You, Polly Magoo? (1966) prijst de alom gevreesde moderedacteur Miss Maxwell een beduusde ontwerper na het zien van zijn modeshow met jurken van plaatstaal. Voor zijn nog altijd vermakelijke satire op de modewereld baseerde fotograaf William Klein het personage van Miss Maxwell op Diana Vreeland, de legendarische columnist en hoofdredacteur van de Amerikaanse Vogue. Vreeland is op haar beurt onderwerp van een film die op dit moment draait: The Eye Has to Travel. Daarin is ze gewoon zichzelf.
Hier meer plaats voor foto’s…..