Waar is toch de paraattas gebleven? Eerlijk gezegd had ik nog nooit van het woord gehoord tot afgelopen dinsdag, toen ik een gesprek had met fotograaf/beeldend kunstenaar Paul Bogaers. Van hem komt dan ook de verzuchting waarmee dit stukje begint. En nu ik weet wat een paraattas is, begrijp ik waar die vandaan komt.
Een paraattas is een tas om een camera heen, die een fotograaf in de gelegenheid stelt om te allen tijde en zo veilig mogelijk een foto te nemen wanneer dat nodig is. Hoe? Door op het moment suprême, het ogenblik dat de fotograaf als een Henri Cartier-Bresson moet toeslaan en zijn toestel tevoorschijn wil halen
a) zonder moeilijkheden open te gaan; en
b) op simpele wijze aan de camera vast te blijven zitten zonder voor de lens te blijven bungelen en zonder dat de fotograaf in de haast, het hoesje in de ene hand en de camera in de andere, de camera in zijn zak propt en probeert met zijn hoesje een foto te nemen.
Een paraattas is dus gewoon een onmisbaar ding in de uitrusting van de fotograaf, waar overigens, als het aan mij lag, ook het groene camouflagejasje met zoveel mogelijk zakken deel van zou moeten uitmaken.
Zo’n jasje droeg Paul Bogaers helaas niet toen ik hem zag in een Amsterdams café. Hij had wel een paraattas. En wat voor een. Paul Bogaers heeft de zijne zelfgemaakt, uit frustratie over de onnadenkendheid van fabrikanten die tas en camera tegenwoordig van elkaar scheiden, terwijl die nu juist een twee-eenheid moeten vormen – ten behoeve van fotografische veilig- en slagvaardigheid. De echte paraattas, een tas die zijn naam eer aan doet, wordt volgens Bogaers niet meer gemaakt.
Bogaers fotografeert graag met een Leica D-Lux 4, de goedkoopste digitale Leica die er is, maar niettemin: geen ding dat je zomaar op de stoep wilt laten stuiteren vanwege het disfunctioneren van een paraattas. De camera resideert in een shabby chique zwarte behuizing, opgetrokken uit het karton van een pak tropisch vruchtensap, canvas en twee lagen acryllak en bij elkaar gehouden door bizonkit.
Er zitten twee sluitingen aan de paraattas. De ene, waarmee je de tas openmaakt, bestaat uit twee drukknopen, afkomstig van een fourniturenzaak. Met de andere, van een oude Nikon-tas, kan Bogaers het overbodige flapgedeelte van de tas losmaken van het gedeelte dat aan de camera zit vastgeschroefd. Er moest wat aan gezaagd en geboord, maar dat kwam de functionaliteit alleen maar ten goede. De schroef tenslotte komt van weer een andere oude tas.
Hij trekt er bekijks mee. Mensen denken soms dat hij een dure vintage camera in zijn tas vervoert, zo’n simpel digitaal Leica’tje verwachten ze niet. Maar ik weet nu: het is niet de camera waaraan men de slagvaardigheid van een fotograaf kan aflezen. Het is de paraattas die telt.
***
Ik schreef al eerder over Paul ‘Knutselkoning’ Bogaers en zijn spullen. Bijna zeven jaar geleden bezocht ik hem in zijn Tilburgse atelier en maakte kennis met zijn Pack-126, een camera die oogt als een onschuldig en breekbaar gitzwart vogeltje, maar die voor Bogaers van onschatbare waarde is gebleken. Dat stuk, verschenen op 9 augustus 2007 in de Volkskrant, staat hieronder.
***
Bij binnenkomst blijkt dat Paul Bogaers zich tot in de puntjes heeft voorbereid. Op de tafel in zijn atelier, in een oud schoolgebouw in Tilburg, ligt een rij foto’s. Er ligt ook een lichtelijk vergeelde handleiding met aandoenlijke technische tekeningetjes. En hij overhandigt een A4tje met gedachten over ‘het fotograferen met de Pack-126’.
Eén zin valt direct op: ‘Men kan wat in de wereld bereiken door zo serieus mogelijk genomen te worden, met de bijbehorende apparatuur, auto’s, dure panden etc. – óf door zo onopvallend en onschuldig mogelijk zijn eigen weg te gaan’. En wat voor mensen geldt, geldt volgens Paul Bogaers ook voor camera’s.
Want voilà, dat is hem dan: de Pack-126. Het was nodig dat Bogaers het ding even aanwees, want ook al stond hij al die tijd op tafel, samen met een tweede exemplaar, ópvallen doet de camera inderdaad niet. En heb je de Pack eenmaal in het vizier, dan is het moeilijk te geloven dat hiermee een degelijk uitziende foto kan worden genomen.
De camera is klein, hij past in je hand als een pasgeboren kuiken. En zo oogt hij ook: als een onschuldig en breekbaar gitzwart vogeltje, dat tientallen keren is gestruikeld en weer opgelapt.
Vanaf het allereerste rolletje, in 1981, is het toestelletje bij elkaar gehouden met zwart tape. De filmcassette is eigenlijk voor eenmalig gebruik bedoeld, ontworpen om zo aan de vakman te worden overhandigd, die het ding openbreekt en de film ontwikkelt. Maar een fotograaf is een fotograaf en Paul Bogaers sloopte de dichtgesmolten cassette eigenhandig om er steeds een nieuwe zwart-wit film in te kunnen zetten, die hij uiteraard zelf in de donkere kamer het licht laat zien.
Eén ding wil hij expliciet duidelijk maken: deze camera is ‘geen gimmick’. Natuurlijk – de Pack-126 is de voorloper van de wegwerpcamera. Een veertje, een palletje, veel is het niet. Je kunt er niets aan instellen, de zoeker meet en belicht altijd op dezelfde manier. In Amerika bestaan, zo ontdekte Bogaers, mensen die puur en alleen voor de gein met dit soort oude ‘toy cameras’ fotograferen. Maar voor Paul Bogaers is de Pack-126 niet zomaar een lolletje.
‘Ik meen dit heel serieus’, zegt hij. Net zoals hij ooit heel serieus was over het drenken van zijn foto’s in koffie, voor dat zachte sepia-effect. ‘Het is geen interessantdoenerij. Het gaat ook niet om het procédé, maar om het resultaat.’
Vanaf het moment dat hij als derdejaarsstudent aan de kunstacademie van Tilburg doorkreeg dat dat simpele cameraatje, dat hij voor zeven gulden vijftig had gekocht, ‘zijn’ camera was, kocht hij elk exemplaar dat hij tegenkwam. Zes in totaal, waarvan er dus nog maar twee in leven zijn. Hij sloopte en plakte ze met liefde.
‘De foto’s die ik maak kan ik op geen andere manier maken dan met de Pack-126. Het ding heeft zijn beperkingen, maar daar hou ik van. Die leveren het uiteindelijke beeld echt iets op.’
Het ‘zicht’ van de Pack-126 reikt niet veel verder dan zo’n meter of drie. Daarna wordt alles wazig. Of liever gezegd: nog waziger dan alles wat binnen die afstand valt, want echt scherp kun je de cameralens niet noemen. De fotograaf spreekt echter gloedvol over een ‘overstraalde, lichte onscherpte met een zacht contrast’. In grijstonen, want kleur is ‘te kritisch’.
Meer dan drie meter heeft Bogaers voor zijn foto’s trouwens ook niet nodig. Hij wordt al jaren gegrepen door dat wat door de meeste mensen over het hoofd wordt gezien of gewoon genegeerd: putdeksels, schaduwen op straat, een gat in een muur, een ladder tegen een huis, broodkorsten op de stoep, een hond met een ronde vlek op zijn rug. Gewone, bescheiden en onopvallende dingen die hij op elk moment van de dag kan tegenkomen, en die hij later kan combineren met situaties die hij eerder fotografeerde of met plaatjes uit zijn enorme beeldenarchief.
Daarom heeft Bogaers altijd camera’s bij zich, lichte apparaatjes die hij zo uit zijn zak kan vissen. De Pack voor de dingen die ‘het toeval hem voor de voeten werpt’, en een compact camera voor bijvoorbeeld wolken, die hij ook graag fotografeert.
Voor buiten fotograferen bij fel zonlicht is de Pack echter onovertroffen. ‘Dan keert zijn nadeel, de primitieve lens met weinig contrastwerking, om in zijn voordeel. Dan weet hij de grote verschillen tussen schaduw en overbelichte plekken moeiteloos te overbruggen.’ Met dat zachte, ‘overstraalde’ licht als positief gevolg.
Er is nog een kenmerk van de Pack, dat andere fotografen wellicht als storend zouden ervaren, maar wat de fotografie van Paul Bogaers ten goede komt. De rolfilm die hij in de cassette stopt, is een andere dan de film die er oorspronkelijk voor is ontworpen. De breedte komt overeen, maar de perforatie niet.
In plaats van één gaatje per beeld, heeft deze film langs de gehele boven- en onderzijde gaatjes. Dat komt omdat het eigenlijk een bioscoopfilm is, die normaal sneller draait en dus meer grip nodig heeft. Die gaatjes (alleen die aan de bovenkant verschijnen op de foto) nemen onnodig veel ruimte in.
Bogaers stoort zich er niet aan, meestal knipt hij de perforatie gewoon van het beeld af. Maar in sommige gevallen komt die rij zwarte gaatjes hem goed uit, zoals op de foto van een putdeksel, waar ze naadloos opgaan in het beeld.
Een geweldige toevalstreffer, vooral wanneer je bedenkt dat Bogaers nooit precies ziet wat hij fotografeert. De zoeker van de Pack-126 is verre van nauwkeurig. Kaderen, de juiste compositie bepalen – onmogelijk. Ziet Bogaers iets interessants, dan houdt hij de camera nonchalant in zijn hand, kíjkt niet eens door het venstertje, en klikt. ‘Dan weet ik: het komt er ongeveer op. Ik zie later in de doka wel of het iets is. Ik wil terug naar de eenvoud, het argeloze van de amateur.’
De Pack-126 belichaamt voor hem de betovering van de fotografie, die sinds het ontstaan van de digitale camera toch een beetje is verdwenen. ‘Hoe gewoon de fotografie ook is geworden, het blijft een wonderlijk fenomeen. Dat wil ik vasthouden. Door het onbeheersbare van deze camera blijft die magie intact.’
***
De Pack-126 is een versoberde uitvoering van de Instamatic camera, die in de jaren zestig door Kodak werd ontworpen voor amateurfotografen. Men bouwde een kleine, simpele camera, waartegen een 126-filmcassette werd geplakt. De cassette was dus tegelijkertijd de achterkant van de camera. De film zat daar in, onbereikbaar voor de consument. Die leverde, wanneer het rolletje was volgeschoten, de cassette af bij de fotospecialist, en kocht een nieuwe.
Tegenwoordig duikt de Pack-126 op internet regelmatig op als verzamelobject. Curieus detail, waar Paul Bogaers op wijst: op de sticker rondom de lens staat ‘made in Austria’, terwijl de achterkant van de camera ‘made in U.S.A.’ vermeldt.
Gepubliceerd op 8 augustus 2007 in de Volkskrant
Pingback: Nieuwe Volkskrantwebsite | The Aubergine Coat
Beste neef, want een boeiend stukje over jou. Ondanks de enorme lange tijd tussen toen en nu (the eighties en now) herken ik je in ‘alles’ wat ik zojuist gelezen ,maar ook gezien heb. Niet dat je stil bent blijven staan hoor, intégendeel ! Het werk is spannend, origineel (ja ja, een échte Bogaers!) en stuurt bij mij voortdurend een ‘Skinneriaans’ mechanisme aan,in dit geval is dan de S het beeld (het oog) en de R de gedachte (het hoofd) en dit herhaalt zich dan weer : SRSRSRSR ……..en eigenlijk stopt het niet echt, maar dat hoeft ook juist niet.